marc kregting, encyclopedist (3)

door johan velter

Hoe lang duurt de dodelijkste val ?
Stella Napels, [Victor Vroomkoning], ‘Tussen mannen’, in Lippendienst, 1997


Er is een mededogen met de mens, bijna aandoenlijk – een zich verplichten in de goedheid van ‘de’ mens te geloven – terwijl toch veel het omgekeerde toont. Die ingesteldheid kan genoemd worden naastenliefde was daar niet de godsdienstige connotatie, alhoewel de idee dezelfde is en uitgebreid wordt naar de machtigen en pretentieuzen die gevallen zijn – in de val is iedereen gelijk en vallen oppervlakkigheden, buitenissigheden weg. Bijvoorbeeld het lemma over Steve Stevaert, waar enige misdaden van dit slangenjongen genoemd worden maar die nog bij lange niet het einde van de misdaden in zicht heeft, nooit zal dit misdaadcentrum blootgelegd worden, en waar men voelt hoe de auteur compassie heeft met iemand die als een Lucifer gevallen is – dan toch een solidariteit met degenen die naar omhoog gekropen zijn.

Naast de scherpte van de ideeën, is er die van de formulering, Marc Kregting is immers een stijlschrijver, en dat valt zeker op in de korte formuleringen, laconiek, aforistisch, streng ponerend, raadselachtig soms, maar niet enkel daar – het loont terug te lezen. ‘Berusten. Een vorm van religieus en maatschappelijk aanvaard vallen, die zichtbaarder wordt in het synoniem ‘zich neerleggen bij’.’ – men merkt hoe de definiëring in de goede traditie van de philosophes, die in navolging van Bayle, de betekenis doet verschuiven – waar ‘vroeger’ de religieuze aanvaarding deugdzaam was, de nederigheid dienend, is het synoniem al veel minder deugdzaam – men moet zich niet neerleggen bij de feiten die fouten zijn – dit is de militante (niet te verwarren met de activistische) cultuur waaruit Kregting stamt en die hij (tegen beter weten in) in stand wil houden – de kritische filosofie toegepast op de cultuur, de literatuur – én de lezer van vandaag weet hoe in de ‘boekskes’ het stoïcisme op een valse manier gepropageerd wordt – het berusten als een zich etaleren, de pretentie zich berust te tonen, het theatrale syndroom

Abaisse encore ta pesanteur.
[…]
René Char, Nous tombons in La parole en archipel, 1962

Dus mag niet vergeten worden dat de encyclopedie in haar geheel en in sommige lemma’s tot een antikapitalistisch manifest uitgroeit en dat dit gedaan wordt via de taal, zie ‘Johnson, Lakoff &’ waar de auteur instemmend schrijft dat we een verandering in waardenpatroon zien waar niet langer groei centraal staat (al is dat misschien wensdenken). Zo ook bij ‘submit’ waar ideeën voor wetenschappelijke congressen moeten voorgelegd worden, en wat betekent dat ze goedgekeurd moeten worden, dus passend moeten zijn – de eenvormigheid van het denken wordt in de encyclopedie constant aangeklaagd en in de vorm die de schrijver zich gekozen heeft, bevochten. Of bij ‘Thales’ waar de pretenties van Stefan Hertmans doorgeprikt worden. Of bij ‘tucht’ waar het woord ‘schijnt’ alles onderuit haalt : ‘Die de markt schijnt uit te oefenen op zichzelf, volgens voorstanders van deregulering.’. Ook mag er niets vergooid worden – dit is dan het project van Marc Kregting : de mens bewaren is de maatschappij behoeden – denk scherp, weet weinig.

Het ‘zondigen’ tegen de encyclopedie-deontologie gebeurt soms zeer opvallend en toont dan de voor- of afkeuren van de schrijver, het werk van Gerard den Brabander bijvoorbeeld wordt ‘dit ondergewaardeerd oeuvre’ genoemd, waarbij het bijvoeglijk naamwoord uiteraard ook een vallen is, uit de gunst – zo simpel is dan het culturele leven : het vallen in het luchtledige, geen argumentatie, noch inhoudelijk, noch esthetisch – daartegen verzet Kregting zich, tégen het vergeten te denken en met ongeloof ziet hij rondom zich dat zelfs het pas gebeurde al verdwenen is in de beerput van het vandaagse en dat het volgzame model gemeengoed geworden is. (Het lemma Gerard den Brabander is dan weer nuchter, wel met een verwijzing naar Primo Levi.) Roland Barthes wordt genoemd ‘knap essayist van niet altijd even instapklare teksten’ – die toevoeging is een verzachting van het soms onbegrijpelijke jargon dat nooit zo genoemd mag worden, maar waar Kregting zich veel minder van aantrekt – instapklare teksten een analogie met instantliteratuur, niet een ideaal. Die aanprijzingen gebeuren ook in het domein van wielrennen en voetbal, deze merkwaardige bezigheden waar mensen zich een buil aan vallen, zo wordt Frans Beckenbauer een ‘degelijke Duitse verdediger’ genoemd, wat uiteraard een vingerknip is naar de Deutsche Gründlichkeit, het is dit soort spel dat het lezen aangenaam (of enerverend) maakt.

Niet altijd is de informatie accuraat, zo wordt Voltaire wel al te veel gelijkgesteld met de Encyclopédie, toch eerder van Diderot, d’Alembert en de Jaucourt, of mag Beëlzebub wel de Heer der vliegen zijn, zelf is hij daarom nog geen vlieg, of is Markedal toch ook wel Maarkedal, zoals ‘tour’ voor truc in het ‘Vlaams’ ‘toer’ is, ‘De Stoete Ostendenoare’,  De stoeten Ostendenoare en ‘lachen met’ (p. 99) hier in de Vlaamse betekenis gebruikt wordt, de afkappingstekens soms verkeerd staan, zeker moet het ’Patafysica zijn. Een ‘mooie’ fout, maar evengoed een fout, is Don McClean bij het lemma ‘Pie, American’. Bij ‘Sjaalman’ vraagt Kregting zich af: ‘Was de sjaal te lang of vol gaten gebreid ?’ – terwijl, en ben ik de enige die dit zo ziet?, Sjaalman uiteraard een Jood is, zijn ’sjaal’ geen breiwerk, een schouderdoek. De esculaap is niet gelijk aan ‘aesculaap’ en wat gemeenzaam als een slang rond een staf gezien wordt, toont in werkelijkheid een lintworm die met een stuk hout en een ‘handvat’ uit het lichaam gedraaid wordt, en benieuwd wat Colette te vertellen heeft over ‘Ceaser’, is zeker Philippe le Bel niet gelijk aan Filips de Goede. En in van Dale staat niet ‘ellendeling’ bij verworpeling, maar wel ‘ellendige’ – weer iets anders.

Gij zijt aan mij gebonden met het al.
Elke steen bezit uw val
en ieder cijfer uw getal ;
de mededeling uw verhaal ;
tong uw taal ;
de veelheid uw geval.
Gij hoopt u in mij op
met doodgewicht aan regendrop.
Iedere vleugel heft u op.
Gerrit Achterberg, ‘Arbeidsvermogen – van plaats’, in Verzamelde gedichten, 1988


De goede verstaander moet alert blijven. Bij het lemma ‘rol’ wordt de vraag naar authenticiteit gesteld – de vraag stellen is hier in vraag stellen: ‘Is men na het vallen uit zijn rol zichzelf of speelt men dan een andere rol ?’ – het oude begrip ‘rolpatroon’ is vervangen door een psychologiseren van het zelf. Het alomtegenwoordige en overbodige Engels wordt licht ironisch het Esperanto, een dode taal, genoemd – raar is dan dat kredietkaart creditcard is. Ook het vermelden van titels is niet altijd consequent gebeurd, wel Also sprach Zarathustra, maar op dezelfde bladzijde, 18, niet Jenseits von Gut und Böse maar wel Voorbij goed en kwaad. Soms haalt de werkelijkheid het boek in, het lemma over Biblion is in vergelijking met de werkelijkheid een sprookje, Boekenfestijn eveneens failliet, maar ook het woord van Dixie Dansercoer, ‘Not believe that you can fail’, een zoveelse tegeltjesblafheid, is op een duidelijke manier weerlegd. Bij Roger Ailes staat de anekdote dat hij als kind door zijn vader uitgenodigd werd in diens armen te springen, dat zijn vader hem niet opving, de levensles ‘vertrouw nooit iemand’ – een anekdote die ooit door Herman Lecompte als een eigen anekdote vermeld werd, en, herinner ik me misschien valselijk, nog door iemand anders – een familiebroodje aap? Een spitsvondig lemma is: ‘Duivel. Synoniem van demon, maar niet van exor.’ – waarover ik toch enige tijd gedaan heb, maar een uitstekend (kort) voorbeeld is van het gedachtenvérspringen van Kregting. Niet de val dus, wel de sprong. Er wordt gezegd dat ‘Als Sartre in die tijd oordeelde, zweeg iedereen.’ (209) – niet Raymond Aron. Frans Budé wordt geciteerd (uit de Druksel-bundel Bij de bomen. Kantel het bos), maar zonder regelaanduiding (net zoals op p. 560 met andere dichtregels van Budé) en het woord meteen verkeerd gesplitst als ‘me-teen’. Dit alles maar om te zeggen dat de bundel beter geredigeerd had kunnen worden en dat, moet ik wel concluderen, een boek als dit voor Het balanseer te hoog gegrepen is. Dat toont zich ook in de vormgeving.

Dan nog een educatief luik.

Op bovenstaande foto liggen de boeken De schatten van Afrika, Martin Meredith (De Bezige Bij, 2014) en De encyclopedieën van de val open op pagina 446-447, althans, dat was de bedoeling. Het ene boek is een boek, het andere is slechts in schijn een boek, het zoveelste geval van schermvormgeving zonder dat de vormgevers, hier RUT-WIL, volgens het colofon, weten wat boekcultuur is, dat een boek gelezen moet kunnen worden, de oude uitspraak ‘Het boek, uw vriend’, is hier verworden tot ‘Het boek, uw springluis’ – wat op een scherm een boek lijkt, is dat soms helemaal niet in werkelijkheid, dat een boek gelezen moet worden betekent ook dat het gehanteerd moet kunnen worden – om de encyclopedie te lezen, moet je het boek kraken, vernietigen, maltraiteren. Zo is RUT-Wil een even slechte grap als afkorting voor Jeroen Wille en Ruud Ruttens – het adagium hoed u voor flauwe grappenmakers illustrerend, zo is de nog flauwere grap ‘balanseer, het’ in het colofon getuigend van een stuitend gebrek aan intelligente humor en van ongepaste aandachttrekkerij – een beetje redacteur grijpt in. Dat alles geldt ook voor de vormgeving van het binnenwerk. Willen de boeken van Het balanseer, o.a. door de vette lettertypes, alles in navolging van de Danny Dobbelaere-Helvetica’s, een moderniserend uiterlijk uitstralen, de werkelijkheid is anders. Doordat de pagina’s al te druk bezet zijn, er nauwelijks marges toegelaten worden,

is het boek voor een nauwkeurige lezer-met-potlood geen werkboek, eerder een baksteen – ook dat een ambitie van de ‘vormgevers’ – dat de rechterpagina’s als in een woordenboek of encyclopedie de beginletters van de lemma’s op die pagina’s bevatten (en RUT-WIL daar een onnozele verwijzing naar), een ‘speelsheid’ die al te overbodig is, net zoals de ‘banaan’ op de achterflap wel zeker géén auteursintentie is,

maar een flauwe grap van de vormgevers, tevens ziet men de slijtage van het omslagpapier, ook dat een gevolg van het niet kunnen begrijpen van wat een boek moet zijn, een grap die hun werk dan ook ontmaskert als louter oppervlakkigheid (zie ook de overbodige spaties, ha een val, tussen voor- en familienaam van de auteur op het omslag) én daarmee de protestants-calvinistische terughoudendheid van het lettertype weerspreekt, louter decoratie is, geperverteerd tot een agressief al te aanwezig willen zijn van vormgevers – dat het gaat om de inhoud, o ja?.

Aan de lezer om aan te vallen.