sfcdt

levensles

Oud geworden, weer scheef bekeken om het pacifisme.

Toen, na de voorgangers die het werkelijk veel zwaarder te verduren gekregen hadden, burgerdienst, 2 jaar als straf, het dubbele van legerdienst. Men kreeg 2 witte, te grote onderbroeken en twee te grote, witte onderhemden als steun van staatswege. Als vergoeding kreeg men maandelijks een aalmoes – de lamentaties dat ‘de jeugd van vandaag’ geen huis meer kan kopen, resoneren op een geheel eigen wijze. Door die twee jaar (met de nodige wachttijd bij begin en einde) een loopbaan in het onderwijs misgelopen, de Wilfried Martensjaren, de crisisjaren, toen de naoorlogse maatschappij definitief gebroken is. Verzeild op dwaalwegen in de bibliotheek, leek het pacifisme niet meer te bestaan. Het gebroken geweer van socialisten en communisten was al lang op het containerpark geworpen, FN-Herstal was voor de partijen een welkome inkomstenbron. Even vond het pacifisme een onderkomen bij Agalev, het hoogtepunt was tevens een dieptepunt, Magda Aelvoet moest de regering verlaten, maar haar partijgenoot Jef Tavernier keurde de wapenexport wél goed – en zo is het gebleven, zonder problemen. Ondertussen kwamen allerlei rechtse ideologieën meer en meer aan bod en op een onderhuidse manier ook de geweldsideologie, Chantal Mouffe en Slavoj Žižek als voorbeelden, de verheerlijking van het islamisme als een plezierige uitspatting.

Hoe de wapenmeesters vandaag rijk gemaakt worden door het weldenkende deel van het Westen en wie pacifist is wordt een landverrader genoemd – verraad aan de geweldsideologie. Zoals Erasmus het zei : waar oorlog is, heerst de wetteloosheid – en in de eerste plaats de morele. Geen gerechtshof kan het opnemen van wapens rechtvaardigen, godsdienstige prelaten blijven wapens zegenen, politici roepen op tot weerbaarheid en praten een vijand aan, burgers schrijven zichzelf een heldenrol toe – en verzwijgen de verkrachtingen, de folteringen, de doden en de levenden die voor altijd dood zullen zijn. Oorlogsrecht, een zoethoudertje voor de oorlogszuchtige burger, een masker voor de oorlogsstokers, een legale bron voor de wapenhandelaars en hun politieke en economische trawanten.

het verlangen naar nonsens

Leen Jongewaard en André van den Heuvel zingen ‘Op een mooie pinksterdag’, een lied uit de musical Heerlijk duurt het langst (1965) van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – d

László Krasznahorkai, Herscht 07769, vertaald door Mari Alföldy, 2023

De naam Herscht, van herschen, zegevieren. Maar wat is dat, ‘overwinnen’, wat is dat, ‘de baas (Boss) spelen’ ? De mens tegenover het universum, geen rietstengel, een zucht wind.

Een klimaat van angst en het feitelijke niet als het feitelijke zien : zelfs als de tegenstander iets niet doet, ‘dat is het ’m nou juist, dat ze al jarenlang helemaal niet de aandacht op zichzelf vestigden,’ (215), men ziet de ander die niets doet om het te zúllen doen, en zo is leven alleen nog maar wachten op de catastrofe.

‘en de bedompte, zure lucht van armoede’ (218)

‘die Zuid-Amerikanen stoppen in zo’n geval pas als ze op je graf kunnen piesen’ (222) (Boris Vian, J’irai cracher sur vos tombes)

‘want ze was ervan overtuigd dat het een aanslag was’ (227)

‘de nazi’s, dacht mevrouw Hopf, wie zou er anders midden in de nacht rondrijden, wie anders dan zij, en ook nog eens met zo’n snelheid’ (230)

‘en omdat hij opbellen niet beleefd vond’ (240)

‘er was namelijk nergens een verklaring voor, het is me allemaal te mystiek’ (242)

‘en ze konden niet geloven dat zoiets mogelijk was, dat niemand meer de teugels in handen had’ (242)

‘op zoek naar de verklaring voor de stand der dingen’ (243)

‘in deze angstaanjagende tijden’ (243)

‘om zichzelf te overtuigen dat de dingen die hij wist niet klopten’ (247)

‘Falsche Welt, dir trau ich nicht’ (248)

‘totdat de Apocalyps was begonnen, want daar had de evangelische dominee het inmiddels over in de kerk, en hij vroeg de gelovigen die er in steeds grotere aantallen naartoe kwamen, om zich diep in zichzelf te keren en na te denken, enzovoort’ (251)

‘en de situatie werd er niet beter op door de aanwezigheid van steeds meer politie’ (251)

‘in wat voor wereld leven we toch ?! vroeg mevrouw Burgmüller, en ook mevrouw Schneider, ja, wat voor een, in hemelsnaam ?! vroegen alle Kanaërs op het laatst allemaal’ (253)

‘dat alles voor niets was geweest, hun levenseinde zou niet zijn zoals ze zich hadden voorgenomen, want er was geen vrede meer, en na dit alles zou er ook geen vrede meer zijn’ (257)

‘dat alles daar zo uiteen kon vallen, en dat zij het niet hebben kunnen tegenhouden toen dat nog mogelijk was geweest, zij zelf, de mensen ter plaatse, hadden helaas gefaald’ (265)

‘hij wist dat het een andere wereld was waarin ze waren terechtgekomen, en hij begreep het niet’ (266)

‘hij die overigens die zieke nasies maar al te graag had geëlimineerd, als dat maar iets had opgelost, maar zelfs in die wanhopige toestand wist hij dat dat niets zou oplossen, kwaad met kwaad vergelden was geen oplossing,’ (266)

‘hij verviel tot volledige apathie’ (266)

‘zo gaat het overal, je moet niet denken dat het onze specialiteit is hier in Kana, de mensen zijn bang, net als overal, en ze laten zich snel beïnvloeden door praatjes, ik zou de mensen daar maar niet om veroordelen’ (269)

‘het was een nieuwe roedel’ (272)

‘want afstand doen van de werkelijkheid is gemakkelijk, maar afstand doen van de angst is moeilijk,’ (273)

‘en hij was voor één ding bang, dat de anderen zich van hem zouden afkeren, dat ze hem zouden buitensluiten en niet meer in hun midden zouden dulden,’ (279)

‘maar nu moest hij krachtiger optreden’ (281)

‘het was alleen niet duidelijk wat het precies was’ (282)

‘het was alleen een grote chaos in zijn hoofd en hij had al zijn krachten nodig om daar niets van te laten merken, en daarmee was zijn kracht ook op,’ (283)

‘maar wie dan, vroegen de mensen’ (285)

‘als zij hadden gemoord, want het zijn beesten, maar dat zij worden vermoord, tja, dat kan ik echt niet plaatsen,’ (288)

‘maar dat bracht de mensen niet tot de conclusie dat dit het einde was, ze dachten juist dat dit alleen nog maar het begin was,’ (297)

‘zoals ook bij Karin de verborgen woede begon,’ (300) – het voegwoord zoals is het scharnier van de roman, niet zoals een homerische vergelijking die uit de beschrijving stapt om een gebeurtenis, een gemoedsgesteldheid te verklaren, en dan terug te keren, maar wel als een gelijkenis, een keten, zoals de een is, zo ageert de ander, zo verschillend, zo gelijkend, zo verbindt László Krasznahorkai, de ene mens met de andere mens, het ene milieu met het andere, en de vertelwijze is niet cirkelend maar ovaal, voorbije gebeurtenissen worden in het heden getrokken, en het verleden stuurt het heden naar wat komen zal

‘aangezien hij ook vanbinnen helemaal veranderd was sinds hij op pad was gegaan, ook zijn zintuigen waren helemaal veranderd, daar steunde hij op in plaats van op zijn hersenen, want zijn hersenen werkten nog steeds niet, en hij probeerde alles te mijden wat hem met mensen in contact zou hebben gebracht, dieren kwam hij echter vaak tegen, reeën, hazen, vossen, eekhoorns, muizen kon hij van heel dichtbij observeren, want de dieren vluchtten niet weg als ze hem opmerkten,’ (303) – de moordenaar Florian Herscht als een moderne Orpheus, een hedendaagse Franciscus

‘hij was op weg naar volledige leegte’ (305) – de mystieke leegte die van menselijkheid ontdaan is, het Rijk, das Reich, is niet van deze wereld.

‘alles zou goed komen, alles kwam immers goed, komt tijd, komt raad, de tijd heelt alle wonden, en dat soort dingen,’ (307)

‘omdat het denken hem niet meer interesseerde, hij had het niet nodig,’ (309)

‘waarop bovenaan een kale straatlamp knipperde als het licht in de boot van Charon,’ (313)

‘want er werden redevoeringen gehouden die uit de offers een nieuwe macht afleidden,’ (315)

‘redenen en omstandigheden en verklaringen en meningen en overwegingen,’ (324) – de rol van de steenarend maakt van de roman een mythisch verhaal, de steenarend staat voor ‘macht, schoonheid, onafhankelijkheid’, heeft een zelfstandige rol, valt Karin aan zonder dat Florian hem een bevel moet geven – ook de natuur weet wat kwaad is, het kwaad dat kwaad vergeldt, de arend is de vogel van Johannes de evangelist, de schrijver van de Apocalyps, in de Griekse mythologie staat hij, als Ethon, symbool voor de goddelijke wraak, wordt hij in de mythe door Herakles verslagen, bij László Krasznahorkai wordt hij door Karin gedood

‘als je in de tram zit, zwijgt iedereen, diep in zichzelf teruggetrokken,’ (330)

‘en nergens aan denken’ (334)

‘dat was voor hem het paradijs, er gebeurde niets, zijn gedachten stonden stil,’ (334)

‘en lachte alleen maar om het hele zen-gedoe, hij beschouwde het als een bezigheid die door bejaarde oplichters is bedacht voor vrouwen van middelbare leeftijd, tegen flinke betaling ook nog eens,’ (334) – zoals Herscht zichzelf leeg maakt en zal doden, zo doen ook de burgers dat, niet om te doden, maar zichzelf te redden, zich terugtrekken lijkt de enige oplossing te zijn – de roman kan naar elk hoofdstuk verdeeld worden in de verschillende levenshoudingen, geestgesteldheden, een ‘evolutie’, een ‘voortgang’ die geen enkele progressie inhoudt maar wel een reactie is op wat gebeurt én gedacht wordt te gebeuren – Krasznahorkai toont zich hier een meer dan begenadigde sociologische schrijver : de maatschappij als een geheel beschreven zonder de samenstellende delen te verwaarlozen, integendeel, vanuit de basis wordt het geheel beschreven en alle onderscheiden delen vertonen dezelfde kenmerken, de antinomieën vervallen – een democratische, Europese schrijver, en bij herlezing flitsen die zinnen op die als geselslagen de maatschappij tekenen, zonder medelijden echter, de bevstiging voor die drang zichzelf te vernietigen – Louis-Ferdinand Céline is nabij, al is er humor in de roman, weinig humoristisch is de humor

‘het is normaal dat we het allemaal ad acta leggen en dat het leven zijn gewone gang weer herneemt, maar het hernam dat helaas niet,’ (342)

‘uit de diepten van zijn binnenste was een ander wezen tevoorschijn gekomen, dat niemand meer zou hebben herkend,’ (344)

‘zo’n toeval […] zulk toeval […] dit was hier geen roman,’ (347)

‘en de muziek zat zo in zijn lijf, die geluiden horen was zo vanzelfsprekend geworden dat het net ademhalen was,’ (350)

‘omdat die hindernissen voortkwamen uit de natuur van de menselijke logica, en daar raakte het denken als het ware met zichzelf in de knoop, het verteerde zijn eigen vrije krachten en zocht daarna alleen nog telkens weer de uitweg uit de val die het voor zichzelf had gezet, en wel juist doordat het gebruikmaakte van de wetenschappelijke logica, aangezien het niet anders kon,’ (351)

‘en wel terug naar Bach zelf,’ (351) – de kunst heeft het wetenschappelijk denken verdrongen en maakt daardoor het moorden mogelijk, want de muziek van Bach is ‘volmaakt’ (352) en de volmaaktheid vernietigt de wereld die bestaat uit onvolmaaktheid

‘er was niets toevalligs, en er zouden ook nooit toevalligheden optreden, er zouden geen veranderingen zijn, want Bach was een stabiele constructie, en zou dat ook altijd blijven, alles van hem was ideaal als een sprookjeskristal,’ (353) – door het woord sprookje te gebruiken, komt er een interne contradictie te staan

‘er waren dingen waar we niet toe in staat zijn, dacht Florians brein, en dat was normaal, omdat het ons hielp te begrijpen waarom het perfecte geen essentie had, waarom we moesten zeggen dat het perfecte alleen maar bestond, maar dan zonder essentie, terwijl niets anders rest dan verwondering,’ (352-353)

‘hij had niets meer nodig,’ (361)

‘want hij hield van vrede, van rust, van niet gestoord worden, een leven waarin elke dag is zoals de vorige,’ (380)

‘dat uitgebalanceerde, vredige, kalme regelmaat het belangrijkst was, de onverstoorde, tijdloze eenvormigheid van de dagen, als dit er allemaal was, dan kon niets het leven verstoren, behalve als er iets op het gezondheidsfront gebeurde,’ (380)

‘en ze was dankbaar voor iedere verklaring,’ (389)

‘dat het de dieren helemaal niet interesseerde dat hij er was,’ (396)

‘dat zij alle drie blind en eeuwig luisterden naar het kalme, tinkelende, zoete gekabbel van het water een paar passen voor hen in de op het landschap neerdrukkende wrede nacht.’ (396) – het einde, de vertaling helaas niet goed lopend, de twee blindgemaakte wolven aanvaarden het gezelschap van de wolfmens Florian Herscht, de rivier van Herakleitos, (een beeld sterk als » Der Wanderer über dem Nebelmeer « van Caspar David Friedrich), de natuur gaat een eigen gang, wat onder mensen gebeurt, is het universum onverschillig, het water kabbelt voort, geen woestheid, de mens en het dier nemen deel aan de rust van de nacht, het duister, het is volbracht, de wrede geborgenheid.

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – c

László Krasznahorkai, Herscht 07769, vertaald door Mari Alföldy, 2023


Kennis wordt bezetenheid – dit is wat men soms ook polarisering noemt, ‘dat de desbetreffende persoon een weg had gevonden die volkomen vals was, dat die persoon tot een oplossing was gekomen die volkomen vals was, en conclusies had getrokken die volkomen vals waren, (66) – complottheorie, de illusie dat één fenomeen het al verklaart. Kennis is gevaarlijk als ze niet begrepen wordt, als ze vereenvoudigd wordt tot ideologie, als ze ondoordacht in handelen overgaat. Kennis, een hoge waarde in  het Westen, zo ook het individualisme – maar door Krasznahorkai samengebracht kan dit tot veel ellende leiden (ook al omdat zovele clichédenkers zich origineel denken – het ik-sentiment) : ‘niemand had hem tot verkeerde conclusies gebracht, hij had slechts zijn conclusies getrokken uit alles wat hij van meneer Köhler had geleerd, maar die conclusie had hij alleen getrokken,’ (84). ‘namelijk waarom, dat was de sleutel tot alles, dacht – hij, dat is de sleutel tot alles.’ (96) – begrijpen ! empathie ! verbondenheid ! drievuldige dwaasheid.

‘Liefde voor cultuur’, i.c. voor Boss de muziek van Bach, belet niet het geweld – zoals Krasznahorkai dit beschrijft, herinneren we ons hoe de zwarte laarzen beschreven werden : ‘en sloeg hem met één klap knock-out, en toen hij op de grond lag, trapte hij hem in het gezicht en liep daarna terug naar de Opel’ (106) – het proza is onaangedaan omdat Krasznahorkai, alhoewel de ‘alwetende’ schrijver, niet naar het standpunt van het slachtoffer toegaat, alles wordt beschreven vanuit de uiterlijkheden, de zichtbare handelingen, geen psychologie, maar feitelijkheden, dat wat er toe doet, geen intenties, dat halfslachtig katholiek gedoe, maar dat wat effecten heeft. Voor Boss, en later voor Florian, betekent Bach niet alleen ‘alles’, het werk bevat ook de wereldoplossing, ‘die zei dat Johann Sebastian alle geheimen van het leven in zich had, al kon hij niets beginnen met wat hij eraan toevoegde, terwijl hij aan Florians arm rukte : ‘en ook allemaal ontraadseld !!!’ (119), en wie dit kan horen wordt vanzelf wereldmeester, want hij hoort boodschappen, het geweld kan beginnen – ook hier toont Krasznahorkai aan hoe fragiel cultuur, en ruimer beschaving, is – op zichzelf is de muziek niets, en aan de muziek kan zowel een vredesgedachte als oorlogsretoriek besteed worden. Florian echter hoort in de muziek enkel de muziek – gelukkige mens (voorlopig nog).

‘dat de wereld zal vergaan’ (110) – Florian Herscht begrijpt dit op wereldniveau, het universum, maar elke burger ervaart dit als de teloorgang van de eigen omgeving, de staatsstructuren, de stedelijke en dorpsgemeenschap, de verloedering van het publieke domein, de neergang van het onderwijs, de vernietiging van cultuur en beschaving – het vernuft (en het venijn) van de schrijver is dat hij dit idee (want het is meer dan een gevoel) ook legt bij diegenen die de schuld toegeschoven krijgen – ook de marginalen weten dat de wereld vergaat, net zoals de goed menende burgers dat weten – want de wereld is effectief aan het vergaan.

Hoe te reageren, te leven, in die chaotische wereld ? ‘en hij wilde helemaal niets meer, alleen rust,’ (115), anderen verzetten zich, willen ‘iets’ doen, betogen, op straat komen, manifesteren, met vlaggen zwaaien – en ook dat zal zuur opbreken, er is helemaal niets te doen tegen de nazi’s, want ieder zit in de eigen grot te turen naar de buitenwereld, men is onmachtig, de dingen die gebeuren ontsnappen aan elke rationele analyse. Boss en zijn peloton willen uiteraard de graffiti-spuiters te pakken krijgen, de wolfverdedigers, die immers alleen maar de wolf verdedigen om de mens te kunnen aanpakken, al is de mens een wolf, en ze doen dat ook, al nemen ze de verkeerde gevangen en folteren ze hen (Karin, met haar vrouwelijke charme, laat de jongens waarheid spreken), de dood volgend, ze hebben gehandeld – op hun manier.

Florian Herscht verdedigt zijn catastrofenangst met vuur, niet door anderen te overtuigen, met uitzondering van Angela Merkel, wat niet zo onintelligent is als het lijkt, maar voor zichzelf, ‘ik heb helemaal niets meer, behalve dat ik hierin geloof, en het is niet helemaal onmogelijk’ (123) – dat is wat de verworpenen nog hebben, een idee, vals of juist doet er niet toe, de behoeders van een idee (en niet van geld en macht) zijn niet bij de intelligentsia of de culturelen te vinden (in zijn uitgebreid bevolkingsregister komt dat soort eigenlijk niet voor), maar daar bij de marginalen – en elke lezer die dit leest, moet maar weten wat hij leest.

Verdedigt Krasznahorkai de onderklasse-ideologie, de rancuneleer, analyseert hij de maatschappij op een simplistische wijze als een goed-slecht-thermometer ? Geenszins. Want wat de schrijver neerschrijft, zijn personages laat zeggen, is niet wat de schrijver zegt, wel laat hij een gamma horen. ‘want zo begint het altijd, het zijn een paar sukkels, een paar zieke stumpers die ermee beginnen, dat is waar, maar er komt een moment dat die figuren ‘de slagader van ons allemaal’ vinden, de ader die ze maar hoeven aan te raken, en alles komt terug, Satan komt terug, zei Ringer’ (127) – Ringer is één van die goede, brave burgers die zijn medeburgers oproept ‘iets’ te doen, hij zal zich ophangen. De onontkoombaarheid : ‘want hier is bijna iedereen een nazi, ook zij die het nog niet weten van zichzelf, maar daar kun je niets tegen doen, je kunt alleen persoonlijk beschermen wat van jou is,’ (127). Die brave man zal beweren dat Boss (baas van een reinigingsbedrijf) achter de vervuiling door de graffitispuiters zit, spuiten om, door de domheidstekens weg te halen, geld te verdienen – ook hij vergist zich, ook hij zit in een tunnelvisie, ook hij zoekt een gemakkelijke en identificeerbare vijand, en ook hij spreekt van ‘wij’ – zoals de graffitispuiter ‘wir’ spuit – het wij-denken en -spreken is geestesvervuiling. Eens dat opgelost, is de wereld gered. Telkens weer wijst Krasznahorkai op de beperktheid, de gemakzucht, van dat maatschappelijk denken.

In Eisenach, een plakkaat aan een zo typische Duitse woning gehangen, noodwoningen die meer op kazernes lijken dan op collectieve huisvreugde, een herinnering aan een tijd toen een socialistisch politicus nog een denker was (en omgekeerd), toen politici zich nog onder het volk wilden begeven, niet bang van het eigen gedachtengoed, al waren ze allemaal, bijna allemaal, van een andere klasse, de kloof tussen de klassen was daarom minder groot dan nu, niet beschroomd was men om over ideeën te spreken en die intellectuele republiek maakte de maatschappij. ‘had Marx het dan niet gezegd ?, ze hadden beter naar hem moeten luisteren’ (179).

‘de goede oude tijden waren voorbij, en ze dronken nog een fles’ (141) – omdat de maatschappij een intellectuele basis ontbeert, is al het handelen loos, vruchteloos en ijdel. En zelfs de feiten worden ontkend, want ze passen niet in de ideologie, dat samenraapsel van snel opgebrande lucifers, ‘er zijn hier helemaal geen wolven, merkte de politieman op’ (144). De macht verklaart omdat zonder verklaring de macht slechts een luchtbel is, ‘maar hij hield niet van onbegrijpelijke verhalen, […], ik houd er niet van, want ik geloof er niet in, voor alles is er een verklaring, die moet er zijn,’ (146), de marxiaanse analyse : de bovenbouw dient de machthebbers. ‘en ik kan zoiets niet geloven, want niets is zonder verklaring,’ (152) – maar Florian Herscht wordt langzaam als een mysticus die het onverklaarbare aanvaardt, even lijkt het alsof László Krasznahorkai een mogelijkheid openlaat, ‘want hij wist intussen dat er dingen waren die onverklaarbaar waren, en dat juist op de diepste, belangrijkste, meest fundamentele vragen geen antwoord was, en er ook geen zou komen,’ (152) (hier, zoals op andere plaatsen, loopt de vertaling niet vlot, komen daarbij de persoonsverwisselingen, zij voor hij en omgekeerd, en de gewone uitgeversfouten, maakt dit alles het lezen soms stotterend) – maar die opening is een muur.

Feiten zijn niet langer feiten als toeval maar alles betekent iets en wordt in een keten geplaatst, niets is nog zichzelf en alles wordt op het zelf betrokken, ‘ik bedoel dat hier een samenzwering aan de gang is, kameraden, zei hij geïrriteerd, we hebben het er niet over dat die kleine klootzak met zijn capuchon met weet ik hoeveel anderen de muren van Bach onderspuit, hier is een aanval ingezet,’ (167) – vanuit het wij naar het zij, vanuit het zij de aanval op het wij – onzijdig want het beest geworden, ‘want dit was de oplossing, ze wilden door epidemieën alles vernietigen wat Duits was, maar eerst lieten ze wolven op hen los om angst aan te jagen’ (177). Men maakt zich een vijand die men vijand noemen wil. Recht op eigen verzinsel ! – dat is iets voor Bieke Purnelle. Of Ciska Hoet, die er dan op haar geheel eigen wijze voor pleiten kan om dit in de grondwet op te nemen. ‘want waar een samenhang was, daar was ook een verklaring’ (174).

Cognitieve dissonantie : ‘want hij was erg uit het lood geslagen door het nieuws dat het bericht niet waar was, dit bericht had gewoon waar moeten zijn’ – ‘want het bericht was toch waar, het was alleen niet eergisteren gebeurd, maar vanmorgen heel vroeg,’ (181) – de kakofonie aan waarheden, de feiten die er zijn, de purnelliaanse en hoetische feiten, de Trump-realiteit – hoe te leven, wat te geloven, op wat kan het denken nog gebaseerd worden als alles vrijblijvend is, de woorden geen klanken vinden, de oren dichtgestopt worden, de ogen blind gemaakt, de verantwoordelijkheden ontvlucht, de leiders de sirenen zijn, “The falcon cannot hear the falconer ; / Things fall apart ; the centre cannot hold ; / Mere anarchy is loosed upon the world,”.

Langzaamaan stapt Florian Herscht uit de wereld, de eigen tunnelvisie zuigt hem uit de wereld, en hij verleert de dagelijkse dingen, zorgzaamheden, problemen, hij maakt zich een eigen wereld, in zijn hoofd laat hij enkel nog Bach toe, A clockwork orange, ‘er is geen grotere tovenaar in de wereld dan Bach,’ (200), maar ook angst regeert de wereld, ‘en niemand wist wat erger was, ze [de wolven, die natuurlijk ook staan voor al het andere] straks horen huilen, of het in stilte wachten of ze gingen huilen,’ (190) – zoals de mens zich een geloof aanmeet, ook de angst, die verlamt en angst vergroot. De aandacht voor een bepaald afkooksel van stoïcisme zoals vandaag beleden door nieuwe ideologen : ‘want met de oude wereld was het afgelopen, en iedereen deed er beter aan om thuis te blijven,’ (191). Niet wordt gedacht, wel worden sleutels in de sloten gestoken. Er wordt aan alternatief denken gedaan : ‘vanuit een optiek die radicaal anders was dan de wetenschappelijke visie, en dit was geen onwetenschappelijk of wetenschapsvijandig bedenksel, dus geen mystieke of transcendente onzin, maar een beeld van de werkelijkheid vanuit een andere zienswijze, waarvan we de structuur nog niet voor ons zagen, we kenden de logica ervan niet, we konden niet weten wat het was wat daar in plaats van het systeem van causaliteit bestond,’ (204), schrijft Herscht aan Merkel en daarmee het denken voor schut zet. En hij begint te dromen van een Rijk dat ‘niet alleen bestaat maar ook te bereiken is, er is een weg naartoe, al is dit dan ook alles wat we erover kunnen zeggen’ (205) – de heilsweg, het messianisme, het rattenvangen, de verlossingsfantasieën. Krasznahorkai kent zeker en vast het miswerk van Milo Rau.

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – b

Herscht 07769 opent met het motto ‘Hoop is een vergissing’, daarmee verwijst László Krasznahorkai niet naar een misantropische houding maar naar de feitelijkheid : als de wereld uit toeval ontstaan is, een fout, omdat een antimateriedeeltje een materiedeeltje niet vernietigd heeft, dan is, zoals alles op de wereld, ook hoop een vergissing – de hoop van Krasznahorkai is dus niet de hoop waarover Dante spreekt. De levensfilosofie van Krasznahorkai is aanvaarding – de wereld is geen goede plek, al kan er wel goedheid zijn, er is geweld en er zijn altijd liefhebbers om de kanonnen te bedienen, oorlogsvoering wordt als vrede voorgesteld ; aanval als verdediging. Het kwaad is een gegeven waar de mens mee moet omgaan – er is geen romantische verheerlijking van de natuur of een verwerping van de cultuur – zoals de wereld onverschillig is, zo dient de mens te zijn – en ook dat wordt, op het einde van de roman, gekeerd. Al zijn de boeken van Krasznahorkai doordrenkt van ethiek, ze zijn niet moraliserend en ook niet oordelend : een fascist die naar hoge cultuur luistert, dat hebben we nog meegemaakt. Beschaving heeft met kennis weinig te maken, wie boeken leest, fietst of de wolf verdedigt is niet noodzakelijk (gevolgsmatig) een goed mens.

Enerzijds is er de kosmos, een lege ruimte of een zwart gat gevuld met materie ?, anderzijds zijn de boeken van Krasznahorkai volgestouwd met woorden en situaties – bij hem niet de kleinburgerlijke karigheid, een verhaal van 1 of 2 personen en dan hup en hop naar het einde, de wereld is veel en donker. Niet die lineariteit volgt de schrijver, maar wel de lucretiaanse wereldvisie, het toeval, het clinamen, bepaalt wat gebeurt en dat het gebeurt is zonder reden of noodzaak (zoals het ontstaan van de wereld zelf), de mens, vanuit zijn angst en bekrompenheid, denkt slechts oorzaak en gevolg te kunnen detecteren – schijnwaarheden. De mensen ‘gingen ervan uit dat de dingen allemaal eender en overzichtelijk waren’ (13) – het is die tunnel die uitmondt in domheid en geweld : men denkt een waarheid te weten die verwerkelijkt moet worden. Daar komt het lot om de hoek van het universum kijken : ‘een lot waar niets aan te veranderen viel’ (17). In de kwantumtheorie moet het gezond verstand van de mens opzijgeschoven worden, wat maar enkelen lukt, de verschijnselen zijn de mens dierbaarder dan het weten, en daarom is meneer Köhler, de leraar van Florian Herscht, van die theorie op de meteorologie overgestapt, een “menselijkere” kennis, praktischer tevens en men heeft elke dag wel iets te doen, temperatuur meten, weerkaarten bekijken, getallen neerschrijven. Kunnen we Köhler als een metafoor voor de Verlichting begrijpen, begrijpen we ook la trahison des clercs – al wordt Köhler niet als een lafaard of een bedrieger gebrandmerkt, toch is er een vlucht voor de kennis en een lafheid de consequenties niet te willen begrijpen en te vluchten naar ‘geborgen kennis’, ‘eigenlijk zou je ook zoiets moeten vinden, een eenvoudige wetenschap die naar jouw zin is’ (23) – zoals de wolfverdedigers denken dat de natuur geboetseerd is naar hun eigen beperkte hersenen, zo ook de burgers (waaronder ook Florian) die de wereld willen dwingen naar het eigen ‘gezonde verstand’ – een concept dat slechts een grandioos verleden heeft, was door Aristoteles gemerkt en in de romantiek verkwanseld tot een benepen zakdoekje-leggen-niemand-zeggen.

(Zo schrijft Steven De Foer in zijn boek De saboteurs, voorpublicatie in De Standaard Weekblad, 4 mei 2024, dat de oerconservatief Rush Hudson Limbaugh III, een wegbereider voor Donald Trump, ‘een loser’ is en verklaart hij zijn rabiate antivrouwendiscours uit een voorval in diens jeugd toen ‘een van de mooiste meisjes van de school weigerde hem te tongzoenen.’ – zo intelligent is maatschappijkritiek dus. Als er 1 verklaring te vinden is, dan is het al verklaard – het simplisme van de machtsonderhorige denkhaters.)

László Krasznahorkai toont een maatschappij in verval, of achtergelaten, door politiek, maar ook door de mensen zelf, men is apathisch, men laat zich leven, de cultuur is verdwenen en wat er van overgebleven is, is nauwelijks nog cultuur te noemen. Florian Herscht woont in wat ook in deze lage landen, (waar de pleitbezorgers van sociale huisvesting op de bevolking spugen, armen steek je in konijnenkoten), een sociaal appartement heet, uiteraard is de lift dikwijls kapot, naar het einde van de roman toe, beseft men dat de lift nooit meer hersteld zal worden. Er is een bibliotheek maar op zijn bibliotheeks. In de stations kan men nergens zitten, alle zijn ontmanteld op een strook asfalt na – waarop men mag staan. Oude mensen zijn overbodige mensen. Mensen komen naar de post maar iedereen weet dat die zal afgeschaft worden. Dompelaars worden in leven gehouden, maar ook niet meer, ze krijgen een aalmoes, Hartz IV, hier werd dit door de sociaal-democratie uiterst cynisch en godvruchtig een leefloon genoemd, maar is niet genoeg om van te leven, dus moet men in het zwart werken, zwartwerkers worden opgespoord en hun aalmoes afgenomen : men neemt maatregelen om maatregelen te nemen. Politie heeft zich teruggetrokken. De beschaving heeft zich vervangen door barbarij.

Die barbarij wordt gesymboliseerd in de graffiti – ‘er is geen eerbied voor de traditie’ was een verzuchting van de elite vroeger, vandaag is dit een verwijt van de bevolking aan het establishment. Dat het Bachhaus gevandaliseerd wordt, roept de grootste verontwaardiging op, het zijn de neonazistische vandalen die de grootste verontwaardiging tonen – de onderklasse verdedigt de cultuur. Bach, en de waarde van die muziek wordt niet noodzakelijk gewaardeerd, is ‘een echte Thüringer’ vindt men hem – altijd weer die vermenging, de trots op het eigen cultuurbezit, trots is de kern van het fascisme, zie Martha Claeys die het fascisme in het ‘linkse denken’ wil incorporeren, aan de Universiteit Antwerpen werkend, (Uiteraard.), wordt een rechts gegeven, ‘onze jongens’, ‘onze schrijfsters’. (Aan het Bachhaus in Eisenach staat het standbeeld van Johann Sebastian Bach, ik herinner me nog dat op het bord bij het beeld vermeld staat dat de beeldhouwer blij was nog eens een ‘echte Thüringer-kop’ te kunnen vormgeven, en met ‘echt’ bedoelde hij de typische dikke Thüringer-kop – zoals Bach zoals Herscht zoals Boss.) Het moet gezegd dat Krasznahorkai Thüringen zeer goed beschreven heeft, niet alleen wat de bevolking betreft maar ook de geografie, de stedelijke structuren, en dat bovendien zo plastisch gedaan heeft dat ik me herinnerde daar en daar geweest te zijn geweest.

In de figuur van Florian Herscht tekende Krasznahorkai een ‘idiot savant’, iemand die kan nadenken maar niet buiten de lijnen (zoals wie ook nog weer ?), hij leeft het leven als een gegevenheid, haast als een monnik, hij gaat en keert, werkt en rust, is beminnelijk, aseksueel, vriendelijk, valt niet op, houdt zich aan de kant. Maar er is slechts een aanleiding nodig om die eigen gemoedsrust te doorbreken en tot daden, d.i. tot geweld, over te gaan. En dan krijgen we bij Krasznahorkai een eigenaardige mengeling te lezen. Herscht gaat op wraaktocht, de laatste van het ‘peloton’, de ‘bende van de Boss’, die echter niet veel verschilt, tenzij in kledij, van de blauwe bende van Verhofstadt of de witte van Van Quickenborne, is Karin, een meedogenloos wijf, al even zwijgzaam en onbewogen, een moordmachine op zichzelf, en daarvoor moet hij zich, net als Karin, ‘leeg maken’, en daarmee zitten we in de mystiek, Meister Eckhart is met Thüringen verbonden, én in het Oosterse denken – het afgekeerd-zijn van de wereld is dus geen oplossing voor het existeren, want dat leidt bij de protagonisten tot geweld. De betrokkenheid van Boss en zijn peloton bij de cultuur, het publieke domein, leidt al evenzeer tot geweld – waardoor in de visie van Krasznahorkai geweld en domheid onontkoombaar zijn. Die levenshoudingen, Westers en Oosters, krijgen een parallel in het ontstaan van de kosmos : uit niets komt iets (een niet-lucretiaanse gedachte) – het iets als het Westen, het handelen, het doen, het wereldse ; het niets als het Oosten, het niet-handelen, de roerloosheid, het ijle.

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – a

Dat de roman Herscht 07769 van László Krasznahorkai uit één (en dus lange) zin bestaat, was zowat het voornaamste wat ‘critici’ wisten te melden – maar dit is geen gimmick, zelfs geen bravourestuk, van Krasznahorkai, de schrijver was al gekend om zijn lange zinnen, maar deze beslissing staat in de kern, is de veruitwendiging, van een levensfilosofie die zich verzet tegen niet alleen déze tijd maar ook de tijd zelf én het denken dat op die chronologische opvattingen gebaseerd is. Alles gebeurt tegelijkertijd, al beslaat de romantijd vele jaren, het ene vloeit in het andere over – het begrip vooruitgang wordt problematisch gemaakt – want al zijn er daadwerkelijke verbeteringen en verslechteringen, wat de mens is, staat daar los van, de werkelijkheid bestaat uit vele lagen, atomen en verzamelingen fragmenten en die werken op elkaar in. Hoe ? Als we dat maar wisten ! De goegemeente verklaart fenomenen met oorzaken, liefst simpel en beperkt, het reductionisme verkleint de problemen tot behapbare zaken, de monocausaliteit is een politiek denken geworden (de vreemdelingen, de profiteurs, de armen, de rijken, de werklozen, de ouderen, de jongeren, de hardwerkenden, de zieken, de vrouwen, de mannen, de blanken, de zwarten, de goeden, de slechten), voor alles is er een verklaring, die de werkelijkheid niet alleen vernauwt maar ook ontkent. Daartegenin gaat de schrijver : er is veel en veel is duister en verwarrend.

Het verhaal : Florian Herscht, 07769 is de postcode waar hij woont, is een simpele gast, goedmoedig en sterk. (op de achterflap schrijft de uitgeverij, Wereldbibliotheek, dat het om een bodybuilder gaat – dit is onjuist. Het omslag is overigens van een lelijkheid die vele woorden kan oproepen, van armetierig tot zot, een foto uiteraard gemakzuchtig uit een hoop gehaald, titel en auteur doorheen het beeld gezet, nog onnozeler, een ‘quote’ van DSL er onder, is men werkelijk op het rad gelegd, een hutsepot met de naam Nico Richter erop, wel moet gezegd worden dat de rug van het boek kwalitatief is, geen rug te breken, dus ook geen tanden). De Boss, een duister figuur, heeft Florian in een weeshuis gaan halen (wat niet zo uitzonderlijk is, Georges Eekhoud vertelde in Kees Doorik hoe bazen wezen gingen uitzoeken, om voor hen te werken) en laat hem in het zwart werken, al is Herscht een steuntrekker, de zo gehate neoliberale Hartz IV door de sociaal-democratie het volk opgelegd. Boss heeft een bedrijfje dat graffiti weghaalt, Florian is de domme kracht, Boss vloekt en tiert de hele tijd, scheldt iedereen uit, het prototype van de neonazi op sociale media, TikTok en ander sudderend speelgoed. Florian, sine patre et matre, is de Boss bijzonder dankbaar, dankzij hem kan hij in een appartement wonen en staan er zelfs enkele meubels in, alles van de Boss gekregen – al maakt Krasznahorkai ons al snel duidelijk dat het hier om uitbuiting gaat – en dan ook dubbel : Florian wordt gebruikt en dat geldt ook voor de maatschappij. Maar geen onmenselijke uitbuiting, er is wel degelijk aandacht en zorg, al wordt dat op een rare manier geuit. Belangrijk, en ook onbelangrijk, is dat alles zich afspeelt in Thuringen, Oost-Duitsland dus, het gaat om ‘Ossies’ die zich achtergesteld voelen, maar ook achtergesteld zijn – herinner u hoe de economie van Oost-Duitsland na de val van de muur ontmanteld werd, de winsten naar het Westen overgeheveld en het Oosten aan zijn lot overgelaten. Krasznahorkai schetst een beeld van een marginaal milieu, maar daarnaast ook de ‘gewone kleinburger’, al dan niet idealistisch gestemd. Wat mensen verontrust is wat mensen verontrust – er wordt een algemeen politiek en sociaal klimaat getekend. De clichés worden niet geschuwd maar tegelijkertijd opgeheven. Voor de Boss bijvoorbeeld geldt Bach als de allergrootste, in hem is de Duitsheid verwezenlijkt, al wordt ook de Hongaarse afkomst van Bach door de schrijver uit de doeken gedaan, Boss luistert de hele tijd naar Bach, heeft zelfs een orkest van amateurs opgericht die, weliswaar onder zijn dwang, Bach moet spelen. Die liefde voor Bach zal hij overzetten op Florian. Zo schetst Krasznahorkai in alle gruwelijke werkelijkheidsdetails figuren, maar ontkent hij ook de clichés van die werkelijkheid : een vuilgebekte die Bach beluistert ? Neonazi’s, marginalen, worden met cultuurloosheid geassocieerd, maar Boss is woedend als graffiti op huizen en zeker op historische huizen en nog meer als die op het Bachhaus in Eisenach gespoten worden – terwijl politieke besturen graffiti als aangename decoratie beschouwen, ter verbinding van het volk en ter verheerlijking van de intelligentie. Komt daarbij de typische romanpsychologie : een hoofdpersoon roept hoe dan ook de sympathie van de lezer op, en deze vergoelijkt dan het schelden van de Boss, en denkt ‘een grote mond, een week hart’, maar ook dat wordt door de schrijver genadeloos neergehaald. In het tweede deel van de roman staat het geweld centraal, in het eerste deel het pseudodenken dat tot geweld leidt. Want dit is het thema van het boek : hoe het denken ontspoort.

Is er een hooligan die Bach vereert, is er ook de introductie van de wolf (de wolf komt in veel romans van Krasznahorkai voor als symbool voor een wezen dat in de vijandige natuur dient te leven) en die roept weerstand op bij de bevolking, het establishment zorgt echter voor verenigingen die de wolf ‘steunen’ – elk land is een kopie van een ander land. En ook hier lijken de wolfverdedigers brave mensen te zijn, die echter wel de werkelijkheid ontkennen en sussen én de wolven gebruiken voor eigen bedenkelijke experimenten, – zo worden twee wolven op een gruwelijke manier blind gemaakt om na te gaan hoe ze zullen reageren – dat experiment moet natuurlijk in de doofpot gestoken worden. Er bestaan geen goede mensen – mag wel als een geloofspunt van de schrijver gemerkt worden.

Een idealistische volksijveraar zet lessen natuurkunde en kosmologie op – Florian is leerling en zoals de leraar de quantumfysica maar half begrijpt, begrijpt Florian die nog veel minder maar angst jaagt hem aan en hij schrijft Angela Merkel verwarde brieven om de naderende catastrofe af te wenden, hoe, dat weet hij niet, Merkel moet het maar oplossen – naar het einde van de roman krijgt Hersch een antwoord van Merkel, wat ze hem schrijft weten we niet, de postmeester klasseert de brief. Florian is op dat moment al vermist.

Dit alles niet om ‘het verhaal’ te vertellen, want het verhaal mag slechts voor de lezer aanleiding zijn. Wat Krasznahorkai beschrijft is hoe de geest werkt : cliché-denken dat zegt dat een hooligan geen Bach kan beluisteren, verdedigers van de wolf die toch wolven verminken, brave mensen die toch baarlijke nonsens verkondigen – het gaat om een denken dat de wereld wil beheersen en dat niet kan. Het (mono)causale denken wordt als een fout denken (maar niet de enige fout !) gebrandmerkt – iedereen zit in de eigen tunnel, de romanschrijver toont aan hoe empathie de mens op het verkeerde been kan zetten – het wij-denken als de terreur. De moraal van het goed-zijn als de manier om de wereld te vernietigen.

Herscht ziet zijn Boss als een Messias, toch wordt hij door zijn baas uitgebuit – als metafoor voor het zich verloren gewaande volk dat schuimbekkende politici volgt, kan dit tellen. Schaamteloos wordt Herscht gebruikt maar toch doet Boss meer dan wat de goegemeente doet, die de jongen in een weeshuis opsluit en hem aan zijn lot overlaat, de Boss trekt Florian in de wereld, gééft hem de wereld – het kwade dat goed doet en het goede dat kwaad doet. Het gemakkelijke oordelen, het zelfgenoegzaam zich in de pluchen zetels draaien.

Kennis is al even ambigue. De quantumtheorie wordt door Herscht verkeerd begrepen want toegepast op een daartoe niet bestemde laag van de werkelijkheid, hij wil waarschuwen voor de nakende catastrofe en schrijft Merkel enkele brieven (het briefschrijven als onmacht, zoals Walter Van den Broeck, Brief aan Boudewijn, of Willem Brakman, De koning is dood, dat ook deden, – nu wil Herscht een Cassandra zijn, een verkeerde weg gekozen en dat leidt bij hem tot moord, Boss wordt door zijn knecht gedood, de leerling-meester-verhouding, door de filosofische meester en leerling Hegel en Marx zo grandioos geanalyseerd. De wereld is een fout, bij het ontstaan van de wereld was er voor elk deeltje materie een anti-materie, maar plots werd door toeval, een materiedeel niet door antimaterie opgeheven waardoor de wereld ontstond en die fout zal door de natuur hersteld worden, dus opgeheven, vandaar de paniekreactie, de wereld zal een antiwereld worden, in het niets opgaan (Tonnus Oosterhoff : ‘Ik ben een fout van mezelf. Ik / ben in mezelf een vergissing.’). Krasznahorkai beschrijft die wereld als een chaos waar boven- en onderwereld, centrum en marginaliteit weliswaar eigen wetmatigheden hebben en navolgen, maar ook op elkaar invloed uitoefenen waardoor de verschillen ongedaan gemaakt worden, niet alleen maatschappelijk, maar ook individueel (de burger die niet rationeel meer kan denken).

Angst regeert de wereld. Een hobbesiaanse waar elkeen angst heeft voor de ander, waar de natuur de wereld binnendringt (‘het virus’, corona wordt niet bij naam genoemd, op de achtergrond), de wolven bedreigen de mens (wolven vallen mensen aan, de wolfverdedigers zeggen dat dit niet kan, de wolven hebben toch mensen aangevallen en verwond) – dat wat vreemd is, is een gevaar. De goegemeente doet alsof de wolf een rationeel wezen is, voorspelbaar, voorstelbaar, de mens domesticeert zichzelf en ook de natuur rondom hem – terwijl de wolf, net zoals de mens, een gevaar is. De kennis is een valse kennis, (maar Krasznahorkai is geen natuurvereerder, integendeel : de natuur is in menselijke termen louter kwaad), de verwachtingen onjuist – de goedmoedige, brave jongen Herscht zal een meedogenloze moordenaar worden – wraak het motief. De bende neonazi’s, die niet helemaal neonazi zijn, opvattingen van hen worden gedeeld door de goegemeente, hebben een jonge vrouw en man, van vreemde afkomst, gedood, al is die afkomst niet belangrijk, de vrouw slachtoffer van seksueel geweld, haar man wilde haar wreken, en Herscht zal het recht in eigen hand nemen, hun dood wreken – wat het gerechtelijk apparaat, dus hét systeem, niet kan én niet wil, onwetend als het is over wat in de maatschappij leeft. Boss is niet zozeer een vreemdelingenhater, hij behoort tot de oude school van jodenhaters.

Elk verhaal in het westen is een vooruitgangsverhaal, de christelijke chronologie volgend, een leven als strijd, een verlangen naar het einde, de dood – al is men op het einde gelukkig, de tijdsstructuur naar een eindpunt is een epistemologisch en artistiek gegeven. De interpunctie is daar een veruitwendiging van, het materiële beeld van het immateriële : de zinnen worden van elkaar gescheiden door een punt en elke zin is een stap verder in de lineaire ontwikkeling. Alinea’s duiden verschillende personages aan, gebeurtenissen volgen elkaar op. Korte zinnen (die tirannie van het onmachtige denken) en scherpe opeenvolgingen verdoezelen de werkelijkheid, geven een schijnwereld weer en dus een leugenbeeld van wat is – de dingen gebeuren immers zonder oorzaak, gelijktijdig, zonder onderscheid – en ook de karakters zijn niet scherp afgelijnd maar vloeien in elkaar over – Krasznahorkai beschrijft een wereld die niet de romanillusie (van helderheid en verklaring) weergeeft – het duistere is duisternis. De blindmaking van de wolven door de NABU, dé ecologische organisatie in Duitsland, te vergelijken met Natuurpunt en ‘Welkom wolf’, staat symbool voor de onderdrukking : de ijveraars-activisten vernietigen om zichzelf. De blindmaking van de wolf is de blindmaking van de mens door de ander en door zichzelf – de wolven worden de ogen dichtgeplakt, zij krabben dit weg maar maken zichzelf daardoor blind – het tegendeel van de Verlichting. Maar ook de feiten verblinden : wat men ziet, is niet wat gaande is.

Herscht 07769 kan als een Duits (Westers) cowboyverhaal gelezen worden, Once upon the prairie, een verhaal van een geïsoleerd ‘dorp’, de oppositie land-stad speelt op de achtergrond een rol, een rustig leven wordt geleid, dan komen indringers (graffiti en wolven), terwijl het vredige dorp al een ‘eigen rot’ heeft, werklozen, dronkaards, kwaden, roddelaars en schijnwezens, schijnbaar is duidelijk wie goed en wie kwaad is, een gebeurtenis wordt in een keten geplaatst, er komen geruchten en angst begint door ramen en kieren te sijpelen, er wordt gehandeld, verkeerd, het irrationele neemt het over, een opeenhoping van juiste en onjuiste feiten escaleert in een orgie van geweld, de catharsis maakt het dorp weer vredig.

george en julia verzamelen

George is diep in zichzelf verzonken, starend naar de eindigheid van het leven. Hij schrikt op :
Julia : Geooooorge ! Geoooooorge !
George : Mijn zoeteke ?
Julia : De postbode is gekomen !
George : Het kindeke is geboren !
Julia : Onnozelaar.
George : Vroeger kwam de postbode twee keer per dag en zes dagen per week, de zaterdag slechts één ronde.
Julia : Maar dat gaat niet meer, men heeft geen tijd. P. De Sutter heeft geen tijd als ze bij de coiffeuse zit en ze zit ook nog op Tik-Tok.
George : Kotkot.
Julia : En daar spreekt ze tot de kinders des lands en zorgt ze voor verbinding.
George, met zijn diepe, hese, donkere stem : Verbondenheid.
Julia : Duisterheid.
George : Bleib bei uns, denn es will Abend werden.
Julia : Nun singen wir all Amen.
George : Maar waarom al dat roepen ?
Julia : Verkiezingsdrukwerk ! Waar moet ik dat allemaal leggen ?
George : Onder de vliegenmepper.

van louis ferron ‘werken van barmhartigheid’ lezen

We klampen ons aan de dingen vast omdat we zwak zijn. Regels en wetmatigheden zijn de stokken waarop we ons strompelend voortbewegen. Organische benen zijn het echter niet. De natuur kent alleen chaos en wie er symmetrie of orde in ontdekt, heeft een bril opgezet waarvan de lenzen nog door Van Leeuwenhoek geslepen zijn. Die man zag orde terwijl de revolutie al werd voorbereid. Sterker, ja paradoxaler nog, die zag een orde zonder welke de revolutie niet eens had kunnen plaatsvinden. Zoef, daar onthoofdt de guillotine alweer een wetmatigheid. Naar dat soort geleerden worden kankerpaviljoens genoemd.



Men steekt dan bijvoorbeeld vlaggen uit van elders onderdrukt geachte bevolkingsgroepen, opdat men zich hier kan laten huldigen als wereldaltruïst, zonder dat men merkbare schade aan de behaaglijke positie in eigen land berokkent.



Dat komt, ik ben een toeschouwer geworden, een toeschouwer van mijn eigen leven. Ik kijk ononderbroken als ik waak, zelfs als ik slaap blijf ik kijken.



Het was met die oude kameraden van hem, die “incivieken”, met wie hij nog steeds jaarlijks naar de IJzer toog.



Hij was niet van de soort die zijn leven te gelde maakte ten aanzien van Jan en alleman.



De tijd waarin een aantal corpsstudenten werd vrijgesproken van een moord op een groen omdat het geheel zich had afgespeeld in het kader van de toen in die kringen gangbare mores. Het was een tijd die op zijn laatste benen liep, en spoedig zou alles beter worden.



Ik had altijd gedacht dat de dingen gebeurden zoals ze nu eenmaal gebeurden, en dat kwam weer voort uit het feit dat ze gebeurden. Daar had geen dramaturg zich ooit mee bemoeid. Het waren de dramaturgen en in hun kielzog de regisseurs, de schrijvers in laatste instantie ook, die een mate van causaliteit in dat hele ratjetoe van willekeurige gebeurtenissen hadden aangebracht.

Louis Ferron, Werken van barmhartigheid, 2003

ruim baan

Wat zong het vrolijk vogelkijn,
Dat in de boomgaard zat !
Hoe heerlijk blinkt de zonneschijn
Van rijkdom en van schat !
Hoe ruist de koelte in ’t eikenhout
En vers gesproten lof !
Hoe straalt de boterbloem als goud !
Wat heeft de wildzang stof !

Wat is een dier zijn vrijheid waard !
Wat mist het aan zijn wens,
Terwijl de vrek zijn potgeld spaart,
O slaaf, o arme mens !
Waar groeien eiken t’ Amsterdam ?
O kommerzieke Beurs,
Waar nooit genoegen binnenkwam !
Wat mist die plaats al geurs !

Wij vogels vliegen, warm gedost,
Gerust van tak op tak.
De hemel schaft ons drank en kost,
De hemel is ons dak.
Wij zaaien en wij maaien niet,
Wij teren op den boer.
Als ’t koren in zijn aren schiet,
Bestelt al ’t land ons voer.

Wij minnen zonder haat en nijd
En dansen om de bruid :
De vreugde bindt zich aan geen tijd,
Zij duurt ons leven uit.
Wie nu een vogel worden wil
Die trekke pluimen aan,
Vermij’ de stad en straatgeschil,
En kiez’ een ruimer baan !
_
Joost Van den Vondel, ‘Wildzang’, geciteerd uit : Liederen en romances : van Hadewijch tot Lucebert, bijeengebracht door C. Buddingh’, s.d.

wat adorno en horkheimer tonen : de hel – 2

Martin Mittelmeier, Freiheit und Finsternis : wie die » Dialektik der Aufklärung « zum Jahrhundertbuch wurde, 2021

Zonder de organisatorische talenten van Max Horkheimer was er geen Dialektik der Aufklärung, de Frankfurter Schule had in de Verenigde staten asiel gevonden, op de vlucht waren de intellectuelen, al dan niet Joods, en kwamen daar samen – Thomas Mann woonde in de nabijheid, hij heeft voor zijn Doktor Faustus Adorno uitgeschud, sommigen hebben zelfs beweerd dat ze in de muziekesthetische uiteenzettingen de stem van de filosoof konden horen – een niet-bestaand muziekwerk dat een breuk in de Westerse muziek veroorzaakt heeft, beschrijven, dat was de kracht van Adorno, niet alleen het werk technisch analyseren maar ook de inhoudslagen blootgelegd. De roman van Mann verscheen in 1947, zo ook, in de definitieve versie, de Dialektik. Horkheimer heeft moeten schipperen tussen intellectuele onafhankelijkheid en het bestaan van zijn school (inderdaad, zoals een Griekse school) waarvoor financiën nodig waren – het is vooral de Joodse gemeenschap die de studiën zijn blijven betalen, later heeft ook de CIA een rol gespeeld. Een waar humanisme is dit eiland geweest, Adorno was niet alleen musicologisch onderlegd, in zijn filosofisch werken heeft hij het beeld als schrift verklaard en daardoor teken en alfabet bij elkaar gebracht – zoals we woorden lezen, zo moeten ook beelden van en in de werkelijkheid gelezen en begrepen worden. Dit, gecombineerd met de multidisciplinaire aanpak van Horkheimer, maakt het denken van de Frankfurter Schule nog altijd tot een standaard – die al lang verlaten is door de zogezegde intelligentsia, zich gemakzuchtig teruggetrokken in de donkere grot.

Een van de basisproblemen waarvoor het kritische denken zich gesteld zag, was waarom de revolutie niet gelukt is, waar is het marxistische denken fout geweest ? Daarom is de analyse van Adorno en Horkheimer nog steeds geldig : wat zij beschreven hebben als de intellectuele en materiële kooi, is vandaag slechts uitgebreid : er is geen nieuwe tijd aangebroken, integendeel, de oude mechanismen zijn versterkt, zij noemden het monopolie-kapitalisme (na het liberale kapitalisme) als oorzaak, en voor deze tijd is dit alleen maar verdergezet met het neoliberalisme en het daadwerkelijke economische monopolisme, de ‘groten’ van deze technocratische tijd – maar daaronder is dat monopoliedenken al evenzeer aanwezig, la pensée unique, wat de marxistische analyse echter wel bevestigt : de bovenbouw is slechts een resultaat van de onderbouw en rationaliseert die in de ideologie. De kritische theorie moest het maatschappelijke verklaren – en weinig hoop was er dat een verklaring een oplossing in zich zou kunnen bergen. Het naoorlogse probleem bestaat nog steeds en in plaats van een uitbreiding van het kritische denken en handelen is er slechts een inkrimping gebeurd (‘inbreiding’) : het politieke denken denkt het politieke niet langer, het politieke heeft zichzelf gepolitiseerd en daarmee opgeheven (in zichzelf geïmplodeerd) (dit is het werkelijk nieuwe fenomeen aan het begin van de 21ste eeuw) – het sociale denken kan dit probleem niet oplossen omdat het sociale denken niet meer bestaat, het justitiële staat in dienst van de maatschappelijke orde en is dus behoudsgezind (zoals men vandaag justitie gebruikt is dit geen steunen op de derde macht maar rechtspraak als waar, als product, ideologisch pamflet : niet het justitiële is aan de orde, wel het politieke) – waren Adorno en Horkheimer pessimistisch, vandaag de dag is zelfs het pessimisme rozengeur. Bijtend zijn beiden over de rol van de ‘intellectuelen’, die zich gekenmerkt hebben door lafheid en zelfgenoegzaamheid – de culturelen en universitairen van vandaag zijn de kinderen en kleinkinderen van die lafaards. Daarbij is er een groot verschil tussen Horkheimer, die toch enige hoop toeliet in zijn denken over radendemocratie als samenlevingsvorm, en Adorno die geen uitweg meer zag. Daarbij is het denken van Horkheimer over autoriteit (Autorität ist Autorität, p. 58) meer dan ooit geldig : het geweld van de staatsstructuren is in individuen geïncorporeerd : het ‘toxisch leiderschap’ is slechts een zoveelste variant van wat autoritarisme is. Toch is er in al dat zwart een lichtpunt : een Eros, een zich verhouden tot de ander en de wereld, wat de auteurs freie Spontanität noemden (maar geen recht van bestaan meer heeft) en hier komt de kantiaanse filosofie weer opzetten : de esthetica die de brug vormt tussen kennis en moraal, men zou zelfs kunnen zeggen dat dit de kern van de Griekse filosofie was (en een ‘bewijs’ dat er wel degelijk een universele grond voor het goede leven bestaat). (Guido Gezelle was van deze levenshouding een emblematisch figuur : voor hem was het godsgeloof een weten, de zorg en aandacht voor de ander (en het andere) een evidentie, de poëzie een bezingen van die relatie tot de wereld en het goddelijke (en een hedendaagse mens vervangt god door wereld).

De kritische theorie heeft de marxiaanse inzichten over de warenproductie uitgebreid tot de mens zelf, de mens is een waar, een product, geworden, economisch inzetbaar, de cultuur is entertainment – vandaag is dit alles nog veel dramatischer bewaarheid tot in de buik van de vrouw : de babyhandel is een bevestiging van de ontmenselijking, het leven een economisch gegeven, het kind een snoepje en een stuk speelgoed (voor nu en later) – maar deze satanische houding is eveneens te zien in de burn-out-epidemie : mensen moeten werken, en werken en werken en rechts wil daarvoor het middenveld, de ziekenfondsen en de dokters, medeplichtig maken aan de economische uitbuiting en onderdanigheid – het politieke staat slechts in dienst van de economie die de dragende macht van de maatschappij geworden is, de arbeidsmoraal geperverteerd : slechts in mechanische arbeid (en ‘management’ is, zoals technologie, slechts mechaniek) verwezenlijkt de mens zichzelf.

Een aantal keer maakt Martin Mittelmeier een uitschuiver, pseudo-verklaringen in simplistische psychologie zoekend, voorbeelden weiger ik te geven, maar dat zelfs een filosoof in de lachwekkende esoterische onzin van Peter Wohlleben trapt, ( »[…] das Staunen über die Verflochenheit ökologischer Systeme wie in der Kommunikation von Bäumen […]. «, p. 102, al is Wohlleben niet in de bibliografie opgenomen, zo’n uitspraak toont hoe zeer en hoe snel het antirationele denken als vergif het denken kan binnensluipen), is wel zeer wanhoopbevestigend.

Het dialectische beeld is op het denken van Walter Benjamin gebaseerd : een ding, feit, toestand bergt in zich verleden en heden, bevat het tegendeel van wat het is en toont – de gezelligheid van het huis, is de bevestiging van de gevangenis ; de geborgenheid van de vier muren toont hoe bekrompen men leeft ; de vergezichten aan de muren tonen hoe vals het geluk is ; de dingen rondom de mensen, zeggen dat de mensen de dingen zijn. De Verlichting is in haar tegendeel verkeerd : niet langer bevrijding maar verknechting : de vrijheid die opgelegd is, wordt bevolen als vrijheid beschouwd te worden, de vrijheid die slechts liggend vóór een scherm verwezenlijkt kan zijn. » Damit aber wird Aufklärung von einem zu analysierenden Phänomen zur psychologisch aufgeladenen Dramafigur. «, p. 161. Ook het bevrijdingsdenken wordt ingezet om de bevrijding te verijdelen.