marc kregting, encyclopedist (2)

door johan velter

De glasfabriek was echter zo ouderwets en de inkomsten waren er zo schaamteloos laag dat men er zelfs in dit eerder armelijke dorp niet voldoende arbeidskrachten voor kon krijgen, vandaar dat men begonnen was ‘gevallen meisjes’ hierheen te transporteren, die overal in de republiek werden opgepakt en veroordeeld tot vervangende straffen, die ze hier konden uitzitten. […] , maar telkens wanneer ze even met mij alleen achterbleef, draaide ze zich naar me toe en lokte me met fluisterstem: ‘Meneer, laten we een potje neuken!’.
Ivan Klíma, Praagse ochtenden, vertaald door Kees Mercks, 1990


Kan men de taal bezigen in essayistiek zoals men de taal in poëzie (of romankunst) inzet? Dat is althans wat Marc Kregting doet, het kan dus, tegelijkertijd over taal schrijven en die taal leniger maken dan ze mag zijn, de taal plooien naar de gezichtspunten die ingenomen moeten worden, tegenover de verbastering van woorden een taalcreativiteit stellen, niet de politie-agent spelen bij allerlei rare wendingen maar wendend omheen die taal cirkelen, de richting veranderend, Kregting een taaljudoka. De stijl bepaalt het denken, en omgekeerd, het gaat niet om de woorden maar wel om de constructies, die niet altijd zinnen hoeven te zijn in de klassieke betekenis van het woord, wel is dit het kenmerk : niet wordt vastgelegd maar wel aangeduid, het is aan de lezer om de gedachte af te maken. Daarmee is dit werk volledig autonoom (een formeel kenmerk daarvan is dat er geen bibliografische verwijzingen, als wegen naar de wereld, opgenomen zijn) en toch sijpelt de werkelijkheid langs alle kanten binnen, net alsof er geen muren of daken zijn.

De lemma’s die Kregting opneemt, zijn willekeurig voor de wereld, noodzakelijke bouwstenen voor het eigen universum, als men een voorbeeld zoekt voor het meervoudige, het pluriforme, het wikken en wegen, hier dan dat voorbeeld, daarbij blijft een basishouding die van verwondering over wat die mensenwereld wel is. Vanuit een links standpunt laat Kregting ook het ‘patronaat’ horen, de systeempraat en op een subtiele manier laat hij zien hoe die woorden betwijfeld moeten worden – ook dat is een teken van de subtiele intelligentie van de schrijver, een bewegend denken, niet als de nieuwe fascisten stelt hij de twijfel centraal als een ideologisch begrip tot onderdrukking, (nooit is men zeker van het volgende, als men het over anderen (Castro, Stalin, Mao en hun respectieve navolgers) heeft, spreekt men van terreur), wel redeneert hij vanuit een underdogpositie (maar niet als slachtoffer) die in de woorden een illegitiem machtsstreven onderzoekt en blootlegt – Kregting toont hoe de buitenstaanderspositie de enig mogelijke is voor een linkse denker – ter geruststelling : Kregting is geen kluizenaar.

Ik loop mij dood omdat ik anders val.
Gerrit Achterberg, ‘Gehenna’, in Verzamelde gedichten, 1988


De taal die creatief gebruikt wordt, is één kant van de zaak, het volstrekt originele zijn ook de definities waarbij hij maar zelden in de valstrik van het aforisme valt (de eigen schrik). Zo bijvoorbeeld: ‘Aanvang. Door Lucebert in het gedicht ‘Maaltijd’ gelijkgesteld aan verval.’ – daarmee moet de lezer het doen en dat kan op twee niveaus gebeuren. De lezer neemt het gelezene voor waar aan en begrijpt al dan niet wat de schrijver hier poneert – gemakshalve kan hij denken dat leven sterven is (‘het woord valt, einder, eindig’), maar de lezer kan ook het gedicht van Lucebert erbij halen (dat Kregting geen verdere verwijzingen geeft en ook geen context schetst, duidt op het hogere niveau waarop hij schrijft, niet hurkachtig, een lezer heeft zijn Lucebert bij de hand), bij Lucebert is de titel als ‘maaltijd’ geschreven (het boek is, alhoewel de redacteur Colette Broeckaert haar naam prominent in het boek zette, matig redactioneel begeleid), en lezen we een doodsmaaltijd, weer gaat het over dood en verval, het lichaam dat ontbindt, het gedicht komt uit de bundel van de afgrond en de luchtmens (1958), en in de dichtregels luidt het zo: ‘en verval is aanvang – zo ook de mensen in het stof / zwerven aan achter hun ledematen / naar de begraven maatstaf’.

Het boek ademt dood en verval, hodi mihi, cras tibi, het onoverkoombare einde, de dood – toch is ook dat niet gelijk te stellen aan de dodenboeken, die ons leren, zoals Thomas Bernhard ooit schreef, hoe in het licht van de dood alles belachelijk is – bij Kregting is er geen absolute scheiding tussen leven en dood, de dood, het vallen, is al in het leven aanwezig, niet zozeer als een moraliserend vermaan, wel als een objectief gegeven, Kregting is geen moraliserende maar een ethische schrijver, en aldus, alhoewel ook dat vandaag ideologisch-economistisch-activistisch gedeformeerd wordt, staat hij in de traditie van Samuel Beckett, niet een verheerlijking van de val, het failliet, al houdt Kregting van Nederlandse liedjes, het failliet van Ramses Shaffy is niet aan hem besteed, het is niet omdat er kan gevallen worden, gevallen is, gevallen zeker zal zijn, dat er alom treurnis moet heersen – zoals het soms regent, zo wordt er soms gevallen.

Toen was er ineens de grote schok. Eén moment helde de kamion scherp naar één kant en viel terug en dat gaf opnieuw een schok en haar gil schoot hoog boven mijn vloeken uit en ik beukte als een razende op het beschot waarachter de chauffeur zat.
Ivo Michiels, Journal brut, 19624


De vorm van het boek, een denkwereld als een encyclopedie weergegeven, roept vragen op bij de lezer – hoe dit te hanteren? Als een encyclopedie of een woordenboek, als je een woord of een begrip verklaard wil zien, het boek ter hand nemen en bladeren? De kans dat het woord niet opgenomen is, is groot, en dat de gewenste verklaring een verduistering is, evenzeer. Men kan het boek ook doorbladeren en dan blijven de ogen haken bij de korte lemma’s, waar een kernachtige omschrijving de wenkbrauwen doet optrekken of de konen doet blozen, zo is het boek een uitnodiging tot gemakzuchtigheid en tegengesteld aan de schrijverswil. De encyclopedie moet dus gelezen worden als een roman of een essay, beginnend bij de a, geen letter overslaand tot de z, al vergt dat hersengymnastiek, hinkstapspringen. Op die manier zal men ook de onderscheiden lijnen doorheen het boek ontwaren, niet alleen naar onderwerp, ook naar namen, zoals bijvoorbeeld Jan Swammerdam (p. 88, 146, 160, 279, 336, 360, 389, 434), de 17de-eeuwse cartesiaan die de wereld beschreef in het kleine, de insecten, de zaadcellen, zoals Kregting op een empirische manier de taal en de betekenislagen onderzoekt, onderscheidt en verbanden legt – de duivel toont zich in het detail. Andere namen zijn, naast Patricia de Martelaere, Stefan Brijs, Daniil Charms, Bastiaan Jan Ader, Herman Brood; hedendaagse (hier te begrijpen als in deze tijd, niet van deze tijd) schrijvers als Eva Meijer, Rob van Essen, Bregje Hofstede of Arnold Grunberg. De ‘encyclopedie-stijl’ wordt echter gepersifleerd, een pseudo-objectieve stijl gehanteerd die in werkelijkheid cultuurkritisch is, het ene zeggen om het andere beter te doen uitkomen. Bijvoorbeeld : ‘Moedermoord. Uitzonderingsprincipe in onze natuur, waarbij kindlief zijn baarster ten val brengt. Technische term : matricide. Typevoorbeeld : Orestes. Noot voor de redactie : Electra spande met Orestes samen om deze fatale daad te plegen.’ – hier komt veel samen waarbij het kernwoord ‘onze’ is – mensennatuur of ecologische natuur? Is Elektra een uitzondering, dan toch samen met Orestes en niet geheel zonder reden, Elektra en Orestes, niet langer natuur maar cultuur?, de ‘liefde’ verdacht gemaakt, de traditionele, daarom kitscherige, kind-ouder-band toch weersproken. Een boek uit 2022 dat ons vragen oplevert, is redelijk zeldzaam in het moeras der prekersboeken, ambitieus als die zijn naar de internationale markt van meloenen en pompoenen.

Hier zien we een ander kenmerk van de poëtica van Kregting : de lezer is geen passief ding dat tot zich neemt, het consumptieve lezen is geen leescultuur, de lezer is een te respecteren macht – dit is de cultuurpolitiek van de experimentele literatuur, Kregting de erfgenaam der erflaters, Jacques Hamelink, Jacq Vogelaar, zonder de absolutistische pretenties echter, Bert Schierbeek. Hoe Kregting dus te lezen? Zeker, er is humor, bitter en zwart ; er is ook moedeloosheid : zoveel al weten we, en nog steeds loopt men in dezelfde val ; zoveel mechanismen van onderdrukking zijn geanalyseerd en blootgelegd, en nog kan men die stommelings installeren, wetend dat de doctrinairen maar al te graag die valstrikken leggen ; de droefheid om zoveel domheid en dat er niets tegen te doen is en tegen beter weten in.

Tegen het leven is toch immers niets te doen ;
De wereld heeft geen oorden meer om heen te gaan,
En ’t hart wordt niet, gelijk de landen, jaarlijks groen :
Er is geen vlucht uit een voorgoed mislukt bestaan.
J.C. Bloem, ‘Nieuwjaar’, in Enkele gedichten, 1942