een eerste voetnoot bij ‘simenon, pierre dubois, 1944’

door johan velter

Wat zou een mens zijn zonder bibliotheken, privé en publiek? Niets zou hij zijn. En nu een moeilijke vraag: wat zou een mens zijn zonder Bibnet/Locus? Bibnet heeft geen boeken, maakt een catalogus die verkeerde informatie geeft, steelt ideeën van anderen, voert die slecht uit en gaat met de kassa lopen.

Ha!

In een vorig bericht (Simenon, Pierre Dubois, 1944) schreven we dat er weinig of geen informatie over uitgeverij Espes te vinden en we vroegen ons af hoe de activiteiten van die uitgeverij te rijmen was met de oorlogsomstandigheden.

In de memoires van Pierre H. Dubois vinden we meer informatie maar het enigma blijft toch enigszins bestaan. ‘Retour Amsterdam-Brussel 1942-1952’ (Nijgh & Van Ditmar, 1988), het tweede deel van zijn ‘Memoranda’ (met die prachtige omslagen van Zeno) behandelt de periode waarin Dubois door het dagblad ‘De Tijd’ naar Brussel gestuurd wordt en hier via Jan Greshoff de Vlaamse schrijvers leert kennen. Maar ik laat hem zelf uitvoerig aan het woord.

simenon_espes_dubois

‘Op een dag in het najaar van 1943 belde Johan Daisne mij op met de vraag of ik belangstelling hebben zou voor het vertalen van een paar boeken van de Franstalige schrijver Georges Simenon. Ik moest bekennen dat die naam voor mij geen enkele klank had, maar volgens Daisne was het een auteur die de moeite waard was. Een mij al evenzeer onbekende Brusselse uitgeverij, de Editions Espès, had het voornemen om naast haar Franse uitgaven ook Nederlandstalige, ‘Vlaamse’ te gaan brengen. De man die zich daarmee bezighield, een zekere Lucien de Meyer, kende Daisne of had zich tot hem als Vlaams auteur gewend om advies. […] Ik had in principe belangstelling en maakte een afspraak met die meneer De Meyer, een lange, slanke man, ergens tussen de dertig en veertig, die uitsluitend Frans sprak, maar bijzonder geïnteresseerd bleek in de Nederlandse literatuur. Hij was niet de directeur van de uitgeverij Espès, die verschillende directeuren rijk bleek te zijn ; ik zou er later een paar van ontmoeten, maar nooit twee tegelijk en nooit tweemaal dezelfde. De Meyer was toen al niet meer aan dat bedrijf verbonden, of misschien was hij alleen maar intermediair geweest.’ (p. 68).

Pierre Dubois kreeg het voorstel om werk van Simenon en van Max du Veuzit te vertalen. Hij kende beide auteurs niet en vroeg daarop raad aan Jan Van Nijlen en die toonde Dubois zijn eigen verzameling Simenons wat voor de toekomstige vertaler een keurmerk was – als Van Nijlen dit zo goed vond, dan zou hij natuurlijk Simenon vertalen. Die Max du Veuzit had ook Van Nijlen niet gelezen ‘[…], maar hij kende voldoende de reputatie : een Franse Courts-Mahler, romans voor midinettes. Als zodanig schenen die romans te worden verslonden. Het was een uitgesproken bestseller-auteur, maar over wie je nooit een woord in enig literair periodiek van belang zou lezen, want literair had het geen betekenis.’ (p. 70).

Pierre Dubois besluit dus enkel Simenon te vertalen en Max du Veuzit te laten voor wat zij is. Over dat vertalen schrijft Dubois: ‘Al bij het eerste boek [dat hij las met het oog op vertalen] merkte ik dat de moeilijkheid van het vertalen van Simenon niet gelegen was in de taal, want zijn Frans is van een bijna exemplarische eenvoud en directheid ; het probleem schuilt in de toon die gewoon en haast familiair lijkt, maar volstrekt eigen is en een warmte en kleur bezit die aan zijn werk dat onvervangbare karakter geven dat bij elk boek onmiddellijk herkenbaar is.’ (p. 71)
‘La tête d’un homme’ is het eerste boek dat Dubois vertaalt en in het Nederlands ‘Om een mensenleven’ heet. Hij weet zelf niet meer zeker waarom hij deze gedraaide titel gekozen heeft. Hij vermoedt dat hij de Nederlandse filmtitel gevolgd heeft (de film van Julien Duvivier die Dubois in 1935 of 1936 in Amsterdam gezien had zonder te weten dat dit een verfilming van de roman van Simenon was) (p. 72).
En we komen ook zelf als in een film terecht.

‘Die meneer De Meyer’ had Dubois het voorstel gedaan om een twaalftal romans van Simenon te vertalen en een twintigtal van Max du Veuzit (p. 68). Dubois aanvaardde de vertaling van 12 romans van Simenon en liet du Veuzit vallen. ‘Een dozijn romans was niettemin veel, ik liet dus Albert Borst en een vriend van Johan Daisne aan het project meewerken. De twaalf vertalingen zijn tenslotte allemaal gemaakt, maar ze zijn niet allemaal meer verschenen : vóór dat gebeuren kon, werden Brussel en België bevrijd en de Editions Espès opgeheven. Het bleek toen dat de uitgeverij was opgericht door enkele joodse textielhandelaars die achter de schermen moesten blijven en die nu hun eigen zaken weer opnamen, het moeizame en wisselvallige beroep van uitgever lieten zij voortaan liever rusten, echter niet dan nadat zij alle vertalingen overeenkomstig de afspraak hadden betaald.’ (p. 72) Max du Veuzit liet Dubois vertalen door zijn Nederlandse vriend Leo Swennen (p. 72-74).

Pierre H. Dubois beschrijft hoe onder de oorlogsomstandigheden in België de zaken toch ook gewoon verdergingen (en dat laat hem toe om de lof te zingen van de ‘Belgische flexibiliteit’, wat in een andere context ‘kleinburgerlijke hypocrisie’ is, een manier van leven om aan de macht te geven wat de macht wil en toch de eigen weg te gaan – zo beschrijft hij de zwarte markt als een patriottistische economie: de producten zijn voor de eigen bevolking, het geld moet in het eigen land blijven).
Als we de woorden van Dubois lezen, dan zou er meer informatie over Espes-De Meyer moeten bestaan.

‘Ik vond een briefwisseling terug met Lucien de Meyer, die mij schreef dat hij zijn werkzaamheden bij Espès gestaakt had, maar mij geluk wenste dat de mijne er zo op prijs gesteld werden. Zelf werkte hij aan plannen, die weliswaar op dit moment niet konden worden gerealiseerd maar waarvoor hij beroep deed op mijn medewerking. [Nl., het oprichten van een uitgeverij.] Het is er niet van gekomen, en ik vind ook geen sporen meer terug van brieven over een verder verloop. In elk geval vonden de vertalingen voor Espès van Simenon, en zelfs die van Max du Veuzit door Leo Swennen nog steeds voortgang, dat wil zeggen : zij werden gemaakt en ingeleverd, maar de verschijning ervan ging aanmerkelijk minder vlot, voornamelijk door papierschaarste en technische problemen bij het drukken.’ (p. 84). En Dubois schrijft nog eenmaal over Espès in het begin van hoofdstuk 7 waar hij meldt dat hij nauwelijks nog inkomsten had omdat zijn vertalingen wegvielen ‘omdat de uitgeverij zichzelf ophief.’ (p. 91).

Dus: Espes zou een schuilonderneming geweest zijn voor Joodse textielhandelaars, die de zaak stopzetten direct na de oorlog. Nochtans waren de beide auteurs die hier vernoemd worden, Simenon en du Vauzit goudhaantjes, werden de vertalers keurig betaald maar hun werk werd niet uitgegeven, en als die textielhandelaars geen tijd meer hadden voor de uitgeverij konden ze toch ook gewoon een directeur aanstellen. Het blijft dus wel een vreemde zaak. Maar we gaan verder.

Naast de vertalingen heeft Dubois ook enkele essays over Georges Simenon geschreven. In 1978 verscheen bij BZZTôH in 1978 een klein boekje van hem ‘Over Simenon’. Daar herhaalt hij (of omgekeerd) voor een stuk wat hij in zijn memoires geschreven heeft maar voegt ook een detail toe. Het vertaalwerk aanvaardde hij (hij las het werk van Simenon ‘ongeveer vanaf 1943’, p. 40): ‘Het waren er een dozijn, waarvan er overigens, toen tijdens de bezetting, maar vier verschenen, omdat de uitgeverij die onder allerlei deknamen door enkele Joodse textielhandelaren werd gedreven, na de oorlog onmiddellijk werd opgeheven.’ (p. 6) Hij vertelt daar ook (p. 7) hoe hij Meulenhoff aangeraden heeft Simenon uit te geven maar deze ging niet op het voorstel in – een uitgeverijgeschiedenis bevat ook de fouten en gemiste kansen – en daardoor Bruna rijk gemaakt heeft. Op p. 14 vermeldt hij Max du Veuzit en Hedwig Courths-Mahler om de beginproductie van Simenon te typeren, du Veuzit noemen is raar omdat die naam het Nederlandstalige publiek niets zegt.

Als vertaler en kenner van de Franse letteren typeert Dubois hier ook het werk van Georges Simenon. De visie van Simenon op de mens is tegelijkertijd actief en passief: zijn personages ondergaan de wereld maar reageren er ook op. Ze hebben zich los gemaakt van traditie en conventie om hun eigen waarheid onder ogen te zien en dit wordt gedaan en beschreven zonder aan de gevoelens concessies te doen. De mens leeft in het blinde, hij kent ‘niet de zin van het handelen’.

In het verhaal van Dubois komt Johan Daisne tevoorschijn als de man met relaties die ‘sinecures’ kan uitdelen. Er zijn 2 namen waarover geen informatie komt van Dubois zelf, Lucien De Meyer, de man van de Editions Espes en een kennis van Daisne en Albert Borst. Een derde persoon is een niet genoemde, de vriend van Daisne. De vierde vertaler is Leo Swennen die Max du Veuzit vertaalt.

In de eindeloze biografie ‘Johan Daisne : tussen magie en werkelijkheid 1912-1976’ (Houtekiet, 2014) schrijft Johan Vanhecke zijdelings over het Simenon-project van Pierre H. Dubois. Robert Mussche behoort tot het verzet in Gent maar daar wordt het in maart 1944 te riskant en hij vlucht naar Brussel waar hij door Johan Daisne wordt opgevangen. ‘Via Pierre H. Dubois, die vertalingen maakt voor uitgeverij Espès van romans van Georges Simenon en Max du Veuzit, kan Herman aan Robert Mussche vertaalwerk doorspelen, want voor Pierre alleen is het gewoon te veel werk.’ Er is hierbij geen bronvermelding. Wel in de volgende alinea waar de voetnoot 547 (als iemand een voorbeeld wil hebben van een gebruiksonvriendelijk notenapparaat, hier is dit te vinden: de noten zijn achteraan het boek geordend per deel maar de koptitels op de pagina’s verwijzen enkel naar de hoofdstukken niet naar de delen waardoor er al te veel nodeloos gezucht wordt) verwijst naar o.a. Dubois 1988. Johan Vanhecke spreekt over ‘Espès’ (en hij doet dit in navolging van Pierre H. Dubois) maar in de boeken staat wel degelijk ‘Espes’.

simenon_espes_2

simenon_espes_1

Naast de 2 eerder vermelde vertalingen door Pierre Dubois bij Espes, is er ook een derde vertaling, ‘De familie Peeters’. De oorspronkelijke titel hiervan is ‘Chez les Flamands’, het boek verscheen in 1944 en is vertaald door A.L.A. Borst. Deze was een vroegere vriend van Pierre H. Dubois, Albert Borst. Daarover schrijft Pierre H. Dubois in ‘Hermetisch en besterd : literair leven in jaren van onrust’ (Nijgh & Van Ditmar, 1987) : ‘Albert Borst speelde eveneens een rol in het verzet, welke weet ik niet. Toen ik tijdens de oorlogsjaren in Brussel woonde, verbleef hij tot mijn huwelijk in mijn appartement. Daarna nam hij een kamer in Leuven waar hij tussen de bedrijven door colleges en sociale en politieke wetenschappen volgde. Hij stelde mij niet op de hoogte van wat hij deed, niet uit wantrouwen maar uit beginsel. Na de bevrijding trad hij korte tijd op als openbaar aanklager bij de perszuivering, maar nam ontslag toen hij zich met de gang van zaken niet kon verenigen. Tenslotte werd hij directeur van de Stichting voor Cultureel en Maatschappelijk Werk van de Provincies Zeeland en Gelderland.’ (p. 31-32).

simenon_espes_borst-robert mussche

Dan is er nog ‘die meneer Lucien De Meyer’ waarover (voorlopig?) ook geen informatie te vinden is, ook niet bij Johan Vanhecke. Maar misschien is deze persoon gelieerd aan Mariette De Meyer die in de biografie van Daisne een vermelding krijgt op pagina 210, hoofdstuk 15 (deel III !), het deel dat over de bezettingsjaren gaat, waar zij werk van Johan Daisne overtikt en ook in zijn eigen autobiografie een vermelding krijgt.

Wat weten we nu? Een Joodse uitgeverij, een verzetsstrijder, Vlaamse literatoren rond Simenon verzameld, een Nederlandse vertaler (of meerdere) en een uitgeverij met zowel Franse als Nederlandse titels. Simenon en Max du Veuzit werden ook in het Frans uitgegeven. Georges Simenon moet dus met zijn uitgevers contact gehad hebben ofwel is alles via een bemiddelaar geregeld.

Dubois spreekt over vier verschenen Simenon-titels. Voorlopig heb ik er nog maar 3 gevonden. Twee vertaald door Pierre [H.] Dubois, ‘Haven in den mist’ en ‘Om een menschenleven’. Een vertaald door A.L.A. Borst, ‘De familie Peeters’.

De Brusselse Koninklijke Bibliotheek heeft geen van deze boeken.

Er bestaat een bibliografie («De Georges Sim à Simenon : bibliographie» door Claude Menguy, Omnibus, 2004) van het werk van Simenon maar die bevat uitsluitend de Franstalige werken, niet de vertalingen. In het boekje ‘Georges Simenon : speurder naar de mens’ van A.J. van Zuilen (Bruna, 1987) is een bibliografie van alle Nederlandstalige vertalingen van de Simenon-boeken opgenomen. Hij schrijft op pagina 52 dat alle Maigret-romans in het Nederlands vertaald zijn en dat Bruna die uitgegeven heeft. Hij vermeldt ook Pierre Dubois als vertaler en als de man die het werk van Simenon in Nederland geïntroduceerd heeft – maar van de Brusselse Espes-vertaling spreekt hij niet en ook niet van de vertaler A.L.A. Borst.

En in het ‘Repertorium op Brinkman’s catalogus bevattende in alfabetische volgorde de onderwerpen benevens een beknopte titelbeschrijving der boeken, die gedurende 1941 tot 1945 in Nederland en Vlaanderen zijn uitgegeven of herdrukt, door G.J. van der Lek en Dirk de Jong (Sijthoff, [1950]) zijn ook slechts deze 3 titels bij Simenon opgesomd (ook hier overigens gespeld als Espes).

Maar er is bij de uitgaven van Espes nog een Vlaamse schrijver betrokken. Hier verscheen van Gerard Walschap «L’homme qui voulait le bien», de vertaling van ‘Een mens van goede wil’.
simenon_espes_walschap