enkele muzieknoten rond ‘een bruid in de morgen’ van hugo claus (2)

door johan velter

hugo-claus_een-bruid-in-de-morgen_van-faassen-croiset

Een oude man zit op een sofa, een armoedig decor. Aan de muur hangt een versleten affiche van een recital dat de man ooit gegeven heeft. Hij is een musicus. Hij heeft een Italiaanse naam, Pattini, en hij leeft van de goedgunstigheid van een verre, obscure ‘Vereniging’, met aan het hoofd daarvan een stokoude man. Al jaren werkt hij aan zijn concerto, dat ongetwijfeld een meesterwerk zal zijn, maar niet afgeraakt. De omstandigheden, de anderen werken tegen. Essentieel is ook: een provinciestadje. De personages hebben nauwelijks contact met elkaar of de buitenwereld (de mens is een eiland, het gezin een aquarium) en spreken monologisch, elk zijn eigen gang.

Ziehier het basisschema voor veel werk van Thomas Bernhard die een schrijver niet zozeer van het platteland maar wel van de kleinburgerij in een kleine stad is. Al bezoeken zijn personages musea en concertzalen, hij is niet de schrijver van de grootstad, bij hem geen stadsliteratuur. (Nochtans/Bijvoorbeeld: Der Schein trügt: » Groβstadt, Jahresende «, regie-aanwijzing – vanwaar dan die kleinstedelijke associatie? De beslotenheid van omgeving, de bekrompenheid van geest.) Ook de Italiaans aandoende naam is belangrijk: het werk van Thomas Bernhard gaat in tégen de Duitse wagneriaanse muziek, maar ook tegen de zwaarmoedigheid van Mahler: bij hem is er steeds een frivoliteit aanwezig – die echter slechts zelden (nee: nooit) bereikt wordt. Thomas Bernhard schreef zijn eerste stuk in 1970, Ein Fest für Boris.

Ziedaar echter het geraamte van Een bruid in de morgen, het stuk dat Hugo Claus in 1953 geschreven heeft en dat voor de eerste maal opgevoerd werd in 1955. Henri Pattini heet de musicus, in de loop van het stuk vernemen we dat dit niet de echte naam is, dat hij gewoon Pattijn heet, een Vlaamse naam maar ook hier toont Hugo Claus zijn helderziendheid: Pattijn of Pattyn: men komt niet tot cultuur, er is lucht en geen inhoud. Is de huidige Pattyn vergiftigd door tomeloze ambitie en onvergeeflijke geldzucht, beiden hebben hun gelijkenis: een gemankeerd zelfbeeld. Anders dan bij Thomas Bernhard is  er bij Claus wel dikwijls sprake van een gezin, met vader, moeder en kinderen. Ondanks alles: Claus is opgevoed met het gezin als patroon (waaruit hij gestoten is, dat hij heeft willen sluiten), terwijl bij Bernhard het gezin helemaal géén patroon is waarop gebouwd kan worden, waarnaar gerefereerd kan worden. Zoals voor een westerling de clan niet bestaat, zoals voor een verlichte mens de eremoord onbestaande is.

De toon, het moeilijke koord, is bij beide auteurs gelijklopend. ‘Is dit een tragedie, is dit een komedie?’ Ook Hugo Claus noemde zijn stuk een komedie, terwijl het een tragedie is. Moeten we lachen met die personages, zwijgen omdat we onszelf zien, huilen om wat het is? Beide schrijvers zijn geen realistische schrijvers (ook Vrijdag van Hugo Claus is geen realistisch/naturalistisch theater), beiden zetten personages op scène en laten hen een situatie uitwerken. Er is geen psychologie (daardoor blijft het werk van beiden bestaan) zoals psychologie nu geworden is. Ze zetten ook dikwijls binnen het spel, letterlijk, personages te kijk (het theater in het theater) waardoor er een maniërisme bereikt wordt. Bernhard werkt veel minder met dromen of dromerige situaties, Claus meer (en ook dat is een zwakte van hem) maar dit zijn middelen: de basissituatie is telkens weer de middeleeuwse vorm: er wordt met personificaties gewerkt. Toch is er ook, bij beiden, de opluchting van de verachting. Claus schrijft nadrukkelijk (zoals hij dat ook voor andere stukken deed) dat dit stuk zich in een provinciestad afspeelt. Het is dus Gent – vlam, mijn achtervolgers hebben weer een argument tegen mij – : ‘De actie speelt zich af in deze tijd, in een provinciestad, in de maand maart.’Weer zal men zeggen dat ik geen ‘loyaliteit’ heb. Thomas Bernhard werd een nestbevuiler genoemd. Hugo Claus een onecht kind van Vlaanderen. De geuzennaam is een eretitel.

Claus en Artaud, tot in den treure heeft men dit aangehaald en men verwijst dan vooral naar Thyestes – de grote gevoelens bij Seneca, Tourneur en Shakespeare. Maar Claus kon ook scherpzinnig-subtiel zijn. De handeling speelt zich af ‘in de maand maart’, er is een duidelijke associatie met de lente, de natuur wordt opnieuw geboren, ah, de bijtjes en de bloempjes, het zonnetje en het natte gras, de witte jurkjes, de bolle jongensbroek. En wat doet Claus? Hij plaatst de handeling in een besloten huis, armoedig, met personages die bijna dood zijn (Samuel Beckett) en nog een laatste opflakkering van leven krijgen. De 18-jarige zoon, Thomas, wordt uitgehuwelijkt aan de 38-jarige nicht Hilda. Vruchtbaarheid, belofte en hoop zijn daardoor ver voorbij de horizon. De auteur gaat wreed om met zijn personages: hij geeft hen wat hoop en vernietigt in de kern die hoop – want we weten dat dit alles vruchteloos zal zijn. Maar ook de relatie tussen Andrea en Thomas, zus en broer, is onvruchtbaar: Andrea neemt zichzelf de dood, Thomas vlucht in een kleinburgerlijke fantasie, (vader en moeder vallen op zichzelf terug), en de relatie tussen hen beiden is ‘verboden’, een taboe. De opstand (als er al opstand mogelijk is in een provinciestadje waar de tegenstander slechts domme bruutheid gebruikt en het gevecht op een intellectueel en moreel niveau weigert aan te gaan: men gebruikt geweld omdat men zelf laaghartige lafheid is) is geen opstand, is vruchteloos, heeft geen kans van slagen, die opstand is zelf van enige vruchtbaarheid verstoken. De wreedheid van Claus is zijn illusieloosheid – hij heeft in het filosofisch materialisme zijn leven gevonden. Vrij leven is een leven zonder illusies. Het is de conclusie van de filosoof.

Beeld: Ina van Faassen en Hans Croiset, Een bruid in de morgen (1955), Foto Anefo, Copyright Anefo/Spaarnestad Photo, uit de collectie van het Theater Instituut Nederland