het gebedenboek van karel de stoute: antoine de schryver (1)

door johan velter

Fol_48r

De in 2005 overleden Gentse professor Antoine de Schryver heeft een leven gewijd aan de studie van één boek, het Getijdenboek van Karel de Stoute dat nu in het bezit van het J. Paul Getty Museum in Los Angeles is. Ooit heb ik hem meegemaakt bij een rondleiding in het ‘Glasramenmuseum’ te Gent, een man die met kennis van zaken de vragen niet uit de weg ging.

Dit geldt ook voor zijn boek ‘The Prayer Book of Charles the Bold, a Study of a Flemish Masterpiece from the Burgundian Court’. Een boek dat hij helaas zelf niet gezien heeft: hij overleed voor het verschijnen ervan. We weten nu dankzij De Schryver wie de opdrachtgever was, wie er aan het boek heeft meegewerkt maar nog weten we niet precies hoe alles in zijn werk gegaan is. Hoe was de samenwerking tussen de schilder Lieven van Lathem en de tekstschrijver Nicolas Spierinc? Hoe was de relatie tussen de meester en de leerlingen –en waren dit wel leerlingen? Waar is het werk gemaakt en in welke verhouding staan de delen tot elkaar? Nog raadselachtiger is bij een aantal prenten de betekenis. Zo bevat ook dit getijdenboek drôleries in de marges maar nog steeds weten we niet of dit inhoud of decoratie was. Van sommige randtekeningen kan Antoine de Schryver perfect de betekenis duiden, van andere zegt hij dat ze er zijn ‘omwille van het evenwicht’ of dat ze geen relatie met de centrale prent hebben. Andere marges hebben wel een duidelijke relatie met de hoofdprent. Waarom zou dat de ene keer wel zo zijn en de andere keer niet? (Hoeveel weten we over onszelf?)

Misschien is een vruchtbare werkhypothese dat er ook hier een verschuiving van betekenis naar abstractie gebeurd is: de marteltuigen van Christus worden van langsom meer geformaliseerd en de betekenis verdwijnt. De acanthusbladeren konden een betekenis hebben (nl. onsterfelijkheid), terwijl ze later een louter decoratieve betekenis krijgen. (Geloven we dit zelf?) Misschien moet hier een onderzoeker als Paul Vandenbroeck aan het werk om de relaties tussen beeld en literatuur en volkscultuur te achterhalen. Daardoor zouden we misschien als resultaat kunnen krijgen dat de eenheid van de boeken nog veel groter is dan wat we nu denken. Anderzijds tonen deze boeken een technische verscheidenheid en vaardigheid. Het is menselijk dat de virtuositeit een eigen vlucht neemt.

Luxe was in de vijftiende eeuw volheid (i.t.t. onze tijd): alles moest opgevuld worden. Geen leegte mocht er zijn. Misschien was ook dit de praktische toepassing van het godsidee: god manifesteert zich in de wereld.

De techniek waarmee Van Lathem schildert verwijst veel minder naar de Vlaamse Primitieven dan men geneigd is te denken. De figuren zijn minder hiëratisch geschilderd en doen in sommige gevallen denken aan Rembrandt: een losse schildershand, het blos op de wangen. Dit betekent niet dat er geen verrassende details zouden zijn maar wel dat de figuren volks, levendig, aards zijn.

Antoine de Schryver legt verbanden tussen schilders, hij duidt thema’s aan, spreekt over modellen. Hij schrijft over de schoonheid van het handschrift van Spierinc. Maar hij gaat nauwelijks in op de tekst zelf. Dit is niet uitzonderlijk. Het is zeldzaam dat de tekst van de gebedenboeken centraal staat zoals in het boek ‘Ars vivendi – Ars moriendi’, de catalogus bij de tentoonstelling in het ‘Erzbischöflichen Diözesanmuseum’ in Köln (2001-2002).

(Illustratie: De marteldood van Sint-Catherina, fol. 48r. De Schryver vermoedt dat de man met de oranje hoed, rechts in beeld, een zelfportret van Lieven van Lathem zou kunnen zijn. Dan zou dit duiden op een groeiend zelfbewustzijn van de kunstenaar. Maar het zou volgens Antoine de Schryver, ook een hoge ambtenaar uit het Bourgondisch hof kunnen zijn die hier afgebeeld wordt omdat hij een decisieve rol speelde in het tot stand komen van dit boek.)