het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – c
László Krasznahorkai, Herscht 07769, vertaald door Mari Alföldy, 2023
Kennis wordt bezetenheid – dit is wat men soms ook polarisering noemt, ‘dat de desbetreffende persoon een weg had gevonden die volkomen vals was, dat die persoon tot een oplossing was gekomen die volkomen vals was, en conclusies had getrokken die volkomen vals waren, (66) – complottheorie, de illusie dat één fenomeen het al verklaart. Kennis is gevaarlijk als ze niet begrepen wordt, als ze vereenvoudigd wordt tot ideologie, als ze ondoordacht in handelen overgaat. Kennis, een hoge waarde in het Westen, zo ook het individualisme – maar door Krasznahorkai samengebracht kan dit tot veel ellende leiden (ook al omdat zovele clichédenkers zich origineel denken – het ik-sentiment) : ‘niemand had hem tot verkeerde conclusies gebracht, hij had slechts zijn conclusies getrokken uit alles wat hij van meneer Köhler had geleerd, maar die conclusie had hij alleen getrokken,’ (84). ‘namelijk waarom, dat was de sleutel tot alles, dacht – hij, dat is de sleutel tot alles.’ (96) – begrijpen ! empathie ! verbondenheid ! drievuldige dwaasheid.
‘Liefde voor cultuur’, i.c. voor Boss de muziek van Bach, belet niet het geweld – zoals Krasznahorkai dit beschrijft, herinneren we ons hoe de zwarte laarzen beschreven werden : ‘en sloeg hem met één klap knock-out, en toen hij op de grond lag, trapte hij hem in het gezicht en liep daarna terug naar de Opel’ (106) – het proza is onaangedaan omdat Krasznahorkai, alhoewel de ‘alwetende’ schrijver, niet naar het standpunt van het slachtoffer toegaat, alles wordt beschreven vanuit de uiterlijkheden, de zichtbare handelingen, geen psychologie, maar feitelijkheden, dat wat er toe doet, geen intenties, dat halfslachtig katholiek gedoe, maar dat wat effecten heeft. Voor Boss, en later voor Florian, betekent Bach niet alleen ‘alles’, het werk bevat ook de wereldoplossing, ‘die zei dat Johann Sebastian alle geheimen van het leven in zich had, al kon hij niets beginnen met wat hij eraan toevoegde, terwijl hij aan Florians arm rukte : ‘en ook allemaal ontraadseld !!!’ (119), en wie dit kan horen wordt vanzelf wereldmeester, want hij hoort boodschappen, het geweld kan beginnen – ook hier toont Krasznahorkai aan hoe fragiel cultuur, en ruimer beschaving, is – op zichzelf is de muziek niets, en aan de muziek kan zowel een vredesgedachte als oorlogsretoriek besteed worden. Florian echter hoort in de muziek enkel de muziek – gelukkige mens (voorlopig nog).
‘dat de wereld zal vergaan’ (110) – Florian Herscht begrijpt dit op wereldniveau, het universum, maar elke burger ervaart dit als de teloorgang van de eigen omgeving, de staatsstructuren, de stedelijke en dorpsgemeenschap, de verloedering van het publieke domein, de neergang van het onderwijs, de vernietiging van cultuur en beschaving – het vernuft (en het venijn) van de schrijver is dat hij dit idee (want het is meer dan een gevoel) ook legt bij diegenen die de schuld toegeschoven krijgen – ook de marginalen weten dat de wereld vergaat, net zoals de goed menende burgers dat weten – want de wereld is effectief aan het vergaan.
Hoe te reageren, te leven, in die chaotische wereld ? ‘en hij wilde helemaal niets meer, alleen rust,’ (115), anderen verzetten zich, willen ‘iets’ doen, betogen, op straat komen, manifesteren, met vlaggen zwaaien – en ook dat zal zuur opbreken, er is helemaal niets te doen tegen de nazi’s, want ieder zit in de eigen grot te turen naar de buitenwereld, men is onmachtig, de dingen die gebeuren ontsnappen aan elke rationele analyse. Boss en zijn peloton willen uiteraard de graffiti-spuiters te pakken krijgen, de wolfverdedigers, die immers alleen maar de wolf verdedigen om de mens te kunnen aanpakken, al is de mens een wolf, en ze doen dat ook, al nemen ze de verkeerde gevangen en folteren ze hen (Karin, met haar vrouwelijke charme, laat de jongens waarheid spreken), de dood volgend, ze hebben gehandeld – op hun manier.
Florian Herscht verdedigt zijn catastrofenangst met vuur, niet door anderen te overtuigen, met uitzondering van Angela Merkel, wat niet zo onintelligent is als het lijkt, maar voor zichzelf, ‘ik heb helemaal niets meer, behalve dat ik hierin geloof, en het is niet helemaal onmogelijk’ (123) – dat is wat de verworpenen nog hebben, een idee, vals of juist doet er niet toe, de behoeders van een idee (en niet van geld en macht) zijn niet bij de intelligentsia of de culturelen te vinden (in zijn uitgebreid bevolkingsregister komt dat soort eigenlijk niet voor), maar daar bij de marginalen – en elke lezer die dit leest, moet maar weten wat hij leest.
Verdedigt Krasznahorkai de onderklasse-ideologie, de rancuneleer, analyseert hij de maatschappij op een simplistische wijze als een goed-slecht-thermometer ? Geenszins. Want wat de schrijver neerschrijft, zijn personages laat zeggen, is niet wat de schrijver zegt, wel laat hij een gamma horen. ‘want zo begint het altijd, het zijn een paar sukkels, een paar zieke stumpers die ermee beginnen, dat is waar, maar er komt een moment dat die figuren ‘de slagader van ons allemaal’ vinden, de ader die ze maar hoeven aan te raken, en alles komt terug, Satan komt terug, zei Ringer’ (127) – Ringer is één van die goede, brave burgers die zijn medeburgers oproept ‘iets’ te doen, hij zal zich ophangen. De onontkoombaarheid : ‘want hier is bijna iedereen een nazi, ook zij die het nog niet weten van zichzelf, maar daar kun je niets tegen doen, je kunt alleen persoonlijk beschermen wat van jou is,’ (127). Die brave man zal beweren dat Boss (baas van een reinigingsbedrijf) achter de vervuiling door de graffitispuiters zit, spuiten om, door de domheidstekens weg te halen, geld te verdienen – ook hij vergist zich, ook hij zit in een tunnelvisie, ook hij zoekt een gemakkelijke en identificeerbare vijand, en ook hij spreekt van ‘wij’ – zoals de graffitispuiter ‘wir’ spuit – het wij-denken en -spreken is geestesvervuiling. Eens dat opgelost, is de wereld gered. Telkens weer wijst Krasznahorkai op de beperktheid, de gemakzucht, van dat maatschappelijk denken.
In Eisenach, een plakkaat aan een zo typische Duitse woning gehangen, noodwoningen die meer op kazernes lijken dan op collectieve huisvreugde, een herinnering aan een tijd toen een socialistisch politicus nog een denker was (en omgekeerd), toen politici zich nog onder het volk wilden begeven, niet bang van het eigen gedachtengoed, al waren ze allemaal, bijna allemaal, van een andere klasse, de kloof tussen de klassen was daarom minder groot dan nu, niet beschroomd was men om over ideeën te spreken en die intellectuele republiek maakte de maatschappij. ‘had Marx het dan niet gezegd ?, ze hadden beter naar hem moeten luisteren’ (179).
‘de goede oude tijden waren voorbij, en ze dronken nog een fles’ (141) – omdat de maatschappij een intellectuele basis ontbeert, is al het handelen loos, vruchteloos en ijdel. En zelfs de feiten worden ontkend, want ze passen niet in de ideologie, dat samenraapsel van snel opgebrande lucifers, ‘er zijn hier helemaal geen wolven, merkte de politieman op’ (144). De macht verklaart omdat zonder verklaring de macht slechts een luchtbel is, ‘maar hij hield niet van onbegrijpelijke verhalen, […], ik houd er niet van, want ik geloof er niet in, voor alles is er een verklaring, die moet er zijn,’ (146), de marxiaanse analyse : de bovenbouw dient de machthebbers. ‘en ik kan zoiets niet geloven, want niets is zonder verklaring,’ (152) – maar Florian Herscht wordt langzaam als een mysticus die het onverklaarbare aanvaardt, even lijkt het alsof László Krasznahorkai een mogelijkheid openlaat, ‘want hij wist intussen dat er dingen waren die onverklaarbaar waren, en dat juist op de diepste, belangrijkste, meest fundamentele vragen geen antwoord was, en er ook geen zou komen,’ (152) (hier, zoals op andere plaatsen, loopt de vertaling niet vlot, komen daarbij de persoonsverwisselingen, zij voor hij en omgekeerd, en de gewone uitgeversfouten, maakt dit alles het lezen soms stotterend) – maar die opening is een muur.
Feiten zijn niet langer feiten als toeval maar alles betekent iets en wordt in een keten geplaatst, niets is nog zichzelf en alles wordt op het zelf betrokken, ‘ik bedoel dat hier een samenzwering aan de gang is, kameraden, zei hij geïrriteerd, we hebben het er niet over dat die kleine klootzak met zijn capuchon met weet ik hoeveel anderen de muren van Bach onderspuit, hier is een aanval ingezet,’ (167) – vanuit het wij naar het zij, vanuit het zij de aanval op het wij – onzijdig want het beest geworden, ‘want dit was de oplossing, ze wilden door epidemieën alles vernietigen wat Duits was, maar eerst lieten ze wolven op hen los om angst aan te jagen’ (177). Men maakt zich een vijand die men vijand noemen wil. Recht op eigen verzinsel ! – dat is iets voor Bieke Purnelle. Of Ciska Hoet, die er dan op haar geheel eigen wijze voor pleiten kan om dit in de grondwet op te nemen. ‘want waar een samenhang was, daar was ook een verklaring’ (174).
Cognitieve dissonantie : ‘want hij was erg uit het lood geslagen door het nieuws dat het bericht niet waar was, dit bericht had gewoon waar moeten zijn’ – ‘want het bericht was toch waar, het was alleen niet eergisteren gebeurd, maar vanmorgen heel vroeg,’ (181) – de kakofonie aan waarheden, de feiten die er zijn, de purnelliaanse en hoetische feiten, de Trump-realiteit – hoe te leven, wat te geloven, op wat kan het denken nog gebaseerd worden als alles vrijblijvend is, de woorden geen klanken vinden, de oren dichtgestopt worden, de ogen blind gemaakt, de verantwoordelijkheden ontvlucht, de leiders de sirenen zijn, “The falcon cannot hear the falconer ; / Things fall apart ; the centre cannot hold ; / Mere anarchy is loosed upon the world,”.
Langzaamaan stapt Florian Herscht uit de wereld, de eigen tunnelvisie zuigt hem uit de wereld, en hij verleert de dagelijkse dingen, zorgzaamheden, problemen, hij maakt zich een eigen wereld, in zijn hoofd laat hij enkel nog Bach toe, A clockwork orange, ‘er is geen grotere tovenaar in de wereld dan Bach,’ (200), maar ook angst regeert de wereld, ‘en niemand wist wat erger was, ze [de wolven, die natuurlijk ook staan voor al het andere] straks horen huilen, of het in stilte wachten of ze gingen huilen,’ (190) – zoals de mens zich een geloof aanmeet, ook de angst, die verlamt en angst vergroot. De aandacht voor een bepaald afkooksel van stoïcisme zoals vandaag beleden door nieuwe ideologen : ‘want met de oude wereld was het afgelopen, en iedereen deed er beter aan om thuis te blijven,’ (191). Niet wordt gedacht, wel worden sleutels in de sloten gestoken. Er wordt aan alternatief denken gedaan : ‘vanuit een optiek die radicaal anders was dan de wetenschappelijke visie, en dit was geen onwetenschappelijk of wetenschapsvijandig bedenksel, dus geen mystieke of transcendente onzin, maar een beeld van de werkelijkheid vanuit een andere zienswijze, waarvan we de structuur nog niet voor ons zagen, we kenden de logica ervan niet, we konden niet weten wat het was wat daar in plaats van het systeem van causaliteit bestond,’ (204), schrijft Herscht aan Merkel en daarmee het denken voor schut zet. En hij begint te dromen van een Rijk dat ‘niet alleen bestaat maar ook te bereiken is, er is een weg naartoe, al is dit dan ook alles wat we erover kunnen zeggen’ (205) – de heilsweg, het messianisme, het rattenvangen, de verlossingsfantasieën. Krasznahorkai kent zeker en vast het miswerk van Milo Rau.