sfcdt

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – c

László Krasznahorkai, Herscht 07769, vertaald door Mari Alföldy, 2023


Kennis wordt bezetenheid – dit is wat men soms ook polarisering noemt, ‘dat de desbetreffende persoon een weg had gevonden die volkomen vals was, dat die persoon tot een oplossing was gekomen die volkomen vals was, en conclusies had getrokken die volkomen vals waren, (66) – complottheorie, de illusie dat één fenomeen het al verklaart. Kennis is gevaarlijk als ze niet begrepen wordt, als ze vereenvoudigd wordt tot ideologie, als ze ondoordacht in handelen overgaat. Kennis, een hoge waarde in  het Westen, zo ook het individualisme – maar door Krasznahorkai samengebracht kan dit tot veel ellende leiden (ook al omdat zovele clichédenkers zich origineel denken – het ik-sentiment) : ‘niemand had hem tot verkeerde conclusies gebracht, hij had slechts zijn conclusies getrokken uit alles wat hij van meneer Köhler had geleerd, maar die conclusie had hij alleen getrokken,’ (84). ‘namelijk waarom, dat was de sleutel tot alles, dacht – hij, dat is de sleutel tot alles.’ (96) – begrijpen ! empathie ! verbondenheid ! drievuldige dwaasheid.

‘Liefde voor cultuur’, i.c. voor Boss de muziek van Bach, belet niet het geweld – zoals Krasznahorkai dit beschrijft, herinneren we ons hoe de zwarte laarzen beschreven werden : ‘en sloeg hem met één klap knock-out, en toen hij op de grond lag, trapte hij hem in het gezicht en liep daarna terug naar de Opel’ (106) – het proza is onaangedaan omdat Krasznahorkai, alhoewel de ‘alwetende’ schrijver, niet naar het standpunt van het slachtoffer toegaat, alles wordt beschreven vanuit de uiterlijkheden, de zichtbare handelingen, geen psychologie, maar feitelijkheden, dat wat er toe doet, geen intenties, dat halfslachtig katholiek gedoe, maar dat wat effecten heeft. Voor Boss, en later voor Florian, betekent Bach niet alleen ‘alles’, het werk bevat ook de wereldoplossing, ‘die zei dat Johann Sebastian alle geheimen van het leven in zich had, al kon hij niets beginnen met wat hij eraan toevoegde, terwijl hij aan Florians arm rukte : ‘en ook allemaal ontraadseld !!!’ (119), en wie dit kan horen wordt vanzelf wereldmeester, want hij hoort boodschappen, het geweld kan beginnen – ook hier toont Krasznahorkai aan hoe fragiel cultuur, en ruimer beschaving, is – op zichzelf is de muziek niets, en aan de muziek kan zowel een vredesgedachte als oorlogsretoriek besteed worden. Florian echter hoort in de muziek enkel de muziek – gelukkige mens (voorlopig nog).

‘dat de wereld zal vergaan’ (110) – Florian Herscht begrijpt dit op wereldniveau, het universum, maar elke burger ervaart dit als de teloorgang van de eigen omgeving, de staatsstructuren, de stedelijke en dorpsgemeenschap, de verloedering van het publieke domein, de neergang van het onderwijs, de vernietiging van cultuur en beschaving – het vernuft (en het venijn) van de schrijver is dat hij dit idee (want het is meer dan een gevoel) ook legt bij diegenen die de schuld toegeschoven krijgen – ook de marginalen weten dat de wereld vergaat, net zoals de goed menende burgers dat weten – want de wereld is effectief aan het vergaan.

Hoe te reageren, te leven, in die chaotische wereld ? ‘en hij wilde helemaal niets meer, alleen rust,’ (115), anderen verzetten zich, willen ‘iets’ doen, betogen, op straat komen, manifesteren, met vlaggen zwaaien – en ook dat zal zuur opbreken, er is helemaal niets te doen tegen de nazi’s, want ieder zit in de eigen grot te turen naar de buitenwereld, men is onmachtig, de dingen die gebeuren ontsnappen aan elke rationele analyse. Boss en zijn peloton willen uiteraard de graffiti-spuiters te pakken krijgen, de wolfverdedigers, die immers alleen maar de wolf verdedigen om de mens te kunnen aanpakken, al is de mens een wolf, en ze doen dat ook, al nemen ze de verkeerde gevangen en folteren ze hen (Karin, met haar vrouwelijke charme, laat de jongens waarheid spreken), de dood volgend, ze hebben gehandeld – op hun manier.

Florian Herscht verdedigt zijn catastrofenangst met vuur, niet door anderen te overtuigen, met uitzondering van Angela Merkel, wat niet zo onintelligent is als het lijkt, maar voor zichzelf, ‘ik heb helemaal niets meer, behalve dat ik hierin geloof, en het is niet helemaal onmogelijk’ (123) – dat is wat de verworpenen nog hebben, een idee, vals of juist doet er niet toe, de behoeders van een idee (en niet van geld en macht) zijn niet bij de intelligentsia of de culturelen te vinden (in zijn uitgebreid bevolkingsregister komt dat soort eigenlijk niet voor), maar daar bij de marginalen – en elke lezer die dit leest, moet maar weten wat hij leest.

Verdedigt Krasznahorkai de onderklasse-ideologie, de rancuneleer, analyseert hij de maatschappij op een simplistische wijze als een goed-slecht-thermometer ? Geenszins. Want wat de schrijver neerschrijft, zijn personages laat zeggen, is niet wat de schrijver zegt, wel laat hij een gamma horen. ‘want zo begint het altijd, het zijn een paar sukkels, een paar zieke stumpers die ermee beginnen, dat is waar, maar er komt een moment dat die figuren ‘de slagader van ons allemaal’ vinden, de ader die ze maar hoeven aan te raken, en alles komt terug, Satan komt terug, zei Ringer’ (127) – Ringer is één van die goede, brave burgers die zijn medeburgers oproept ‘iets’ te doen, hij zal zich ophangen. De onontkoombaarheid : ‘want hier is bijna iedereen een nazi, ook zij die het nog niet weten van zichzelf, maar daar kun je niets tegen doen, je kunt alleen persoonlijk beschermen wat van jou is,’ (127). Die brave man zal beweren dat Boss (baas van een reinigingsbedrijf) achter de vervuiling door de graffitispuiters zit, spuiten om, door de domheidstekens weg te halen, geld te verdienen – ook hij vergist zich, ook hij zit in een tunnelvisie, ook hij zoekt een gemakkelijke en identificeerbare vijand, en ook hij spreekt van ‘wij’ – zoals de graffitispuiter ‘wir’ spuit – het wij-denken en -spreken is geestesvervuiling. Eens dat opgelost, is de wereld gered. Telkens weer wijst Krasznahorkai op de beperktheid, de gemakzucht, van dat maatschappelijk denken.

In Eisenach, een plakkaat aan een zo typische Duitse woning gehangen, noodwoningen die meer op kazernes lijken dan op collectieve huisvreugde, een herinnering aan een tijd toen een socialistisch politicus nog een denker was (en omgekeerd), toen politici zich nog onder het volk wilden begeven, niet bang van het eigen gedachtengoed, al waren ze allemaal, bijna allemaal, van een andere klasse, de kloof tussen de klassen was daarom minder groot dan nu, niet beschroomd was men om over ideeën te spreken en die intellectuele republiek maakte de maatschappij. ‘had Marx het dan niet gezegd ?, ze hadden beter naar hem moeten luisteren’ (179).

‘de goede oude tijden waren voorbij, en ze dronken nog een fles’ (141) – omdat de maatschappij een intellectuele basis ontbeert, is al het handelen loos, vruchteloos en ijdel. En zelfs de feiten worden ontkend, want ze passen niet in de ideologie, dat samenraapsel van snel opgebrande lucifers, ‘er zijn hier helemaal geen wolven, merkte de politieman op’ (144). De macht verklaart omdat zonder verklaring de macht slechts een luchtbel is, ‘maar hij hield niet van onbegrijpelijke verhalen, […], ik houd er niet van, want ik geloof er niet in, voor alles is er een verklaring, die moet er zijn,’ (146), de marxiaanse analyse : de bovenbouw dient de machthebbers. ‘en ik kan zoiets niet geloven, want niets is zonder verklaring,’ (152) – maar Florian Herscht wordt langzaam als een mysticus die het onverklaarbare aanvaardt, even lijkt het alsof László Krasznahorkai een mogelijkheid openlaat, ‘want hij wist intussen dat er dingen waren die onverklaarbaar waren, en dat juist op de diepste, belangrijkste, meest fundamentele vragen geen antwoord was, en er ook geen zou komen,’ (152) (hier, zoals op andere plaatsen, loopt de vertaling niet vlot, komen daarbij de persoonsverwisselingen, zij voor hij en omgekeerd, en de gewone uitgeversfouten, maakt dit alles het lezen soms stotterend) – maar die opening is een muur.

Feiten zijn niet langer feiten als toeval maar alles betekent iets en wordt in een keten geplaatst, niets is nog zichzelf en alles wordt op het zelf betrokken, ‘ik bedoel dat hier een samenzwering aan de gang is, kameraden, zei hij geïrriteerd, we hebben het er niet over dat die kleine klootzak met zijn capuchon met weet ik hoeveel anderen de muren van Bach onderspuit, hier is een aanval ingezet,’ (167) – vanuit het wij naar het zij, vanuit het zij de aanval op het wij – onzijdig want het beest geworden, ‘want dit was de oplossing, ze wilden door epidemieën alles vernietigen wat Duits was, maar eerst lieten ze wolven op hen los om angst aan te jagen’ (177). Men maakt zich een vijand die men vijand noemen wil. Recht op eigen verzinsel ! – dat is iets voor Bieke Purnelle. Of Ciska Hoet, die er dan op haar geheel eigen wijze voor pleiten kan om dit in de grondwet op te nemen. ‘want waar een samenhang was, daar was ook een verklaring’ (174).

Cognitieve dissonantie : ‘want hij was erg uit het lood geslagen door het nieuws dat het bericht niet waar was, dit bericht had gewoon waar moeten zijn’ – ‘want het bericht was toch waar, het was alleen niet eergisteren gebeurd, maar vanmorgen heel vroeg,’ (181) – de kakofonie aan waarheden, de feiten die er zijn, de purnelliaanse en hoetische feiten, de Trump-realiteit – hoe te leven, wat te geloven, op wat kan het denken nog gebaseerd worden als alles vrijblijvend is, de woorden geen klanken vinden, de oren dichtgestopt worden, de ogen blind gemaakt, de verantwoordelijkheden ontvlucht, de leiders de sirenen zijn, “The falcon cannot hear the falconer ; / Things fall apart ; the centre cannot hold ; / Mere anarchy is loosed upon the world,”.

Langzaamaan stapt Florian Herscht uit de wereld, de eigen tunnelvisie zuigt hem uit de wereld, en hij verleert de dagelijkse dingen, zorgzaamheden, problemen, hij maakt zich een eigen wereld, in zijn hoofd laat hij enkel nog Bach toe, A clockwork orange, ‘er is geen grotere tovenaar in de wereld dan Bach,’ (200), maar ook angst regeert de wereld, ‘en niemand wist wat erger was, ze [de wolven, die natuurlijk ook staan voor al het andere] straks horen huilen, of het in stilte wachten of ze gingen huilen,’ (190) – zoals de mens zich een geloof aanmeet, ook de angst, die verlamt en angst vergroot. De aandacht voor een bepaald afkooksel van stoïcisme zoals vandaag beleden door nieuwe ideologen : ‘want met de oude wereld was het afgelopen, en iedereen deed er beter aan om thuis te blijven,’ (191). Niet wordt gedacht, wel worden sleutels in de sloten gestoken. Er wordt aan alternatief denken gedaan : ‘vanuit een optiek die radicaal anders was dan de wetenschappelijke visie, en dit was geen onwetenschappelijk of wetenschapsvijandig bedenksel, dus geen mystieke of transcendente onzin, maar een beeld van de werkelijkheid vanuit een andere zienswijze, waarvan we de structuur nog niet voor ons zagen, we kenden de logica ervan niet, we konden niet weten wat het was wat daar in plaats van het systeem van causaliteit bestond,’ (204), schrijft Herscht aan Merkel en daarmee het denken voor schut zet. En hij begint te dromen van een Rijk dat ‘niet alleen bestaat maar ook te bereiken is, er is een weg naartoe, al is dit dan ook alles wat we erover kunnen zeggen’ (205) – de heilsweg, het messianisme, het rattenvangen, de verlossingsfantasieën. Krasznahorkai kent zeker en vast het miswerk van Milo Rau.

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – b

Herscht 07769 opent met het motto ‘Hoop is een vergissing’, daarmee verwijst László Krasznahorkai niet naar een misantropische houding maar naar de feitelijkheid : als de wereld uit toeval ontstaan is, een fout, omdat een antimateriedeeltje een materiedeeltje niet vernietigd heeft, dan is, zoals alles op de wereld, ook hoop een vergissing – de hoop van Krasznahorkai is dus niet de hoop waarover Dante spreekt. De levensfilosofie van Krasznahorkai is aanvaarding – de wereld is geen goede plek, al kan er wel goedheid zijn, er is geweld en er zijn altijd liefhebbers om de kanonnen te bedienen, oorlogsvoering wordt als vrede voorgesteld ; aanval als verdediging. Het kwaad is een gegeven waar de mens mee moet omgaan – er is geen romantische verheerlijking van de natuur of een verwerping van de cultuur – zoals de wereld onverschillig is, zo dient de mens te zijn – en ook dat wordt, op het einde van de roman, gekeerd. Al zijn de boeken van Krasznahorkai doordrenkt van ethiek, ze zijn niet moraliserend en ook niet oordelend : een fascist die naar hoge cultuur luistert, dat hebben we nog meegemaakt. Beschaving heeft met kennis weinig te maken, wie boeken leest, fietst of de wolf verdedigt is niet noodzakelijk (gevolgsmatig) een goed mens.

Enerzijds is er de kosmos, een lege ruimte of een zwart gat gevuld met materie ?, anderzijds zijn de boeken van Krasznahorkai volgestouwd met woorden en situaties – bij hem niet de kleinburgerlijke karigheid, een verhaal van 1 of 2 personen en dan hup en hop naar het einde, de wereld is veel en donker. Niet die lineariteit volgt de schrijver, maar wel de lucretiaanse wereldvisie, het toeval, het clinamen, bepaalt wat gebeurt en dat het gebeurt is zonder reden of noodzaak (zoals het ontstaan van de wereld zelf), de mens, vanuit zijn angst en bekrompenheid, denkt slechts oorzaak en gevolg te kunnen detecteren – schijnwaarheden. De mensen ‘gingen ervan uit dat de dingen allemaal eender en overzichtelijk waren’ (13) – het is die tunnel die uitmondt in domheid en geweld : men denkt een waarheid te weten die verwerkelijkt moet worden. Daar komt het lot om de hoek van het universum kijken : ‘een lot waar niets aan te veranderen viel’ (17). In de kwantumtheorie moet het gezond verstand van de mens opzijgeschoven worden, wat maar enkelen lukt, de verschijnselen zijn de mens dierbaarder dan het weten, en daarom is meneer Köhler, de leraar van Florian Herscht, van die theorie op de meteorologie overgestapt, een “menselijkere” kennis, praktischer tevens en men heeft elke dag wel iets te doen, temperatuur meten, weerkaarten bekijken, getallen neerschrijven. Kunnen we Köhler als een metafoor voor de Verlichting begrijpen, begrijpen we ook la trahison des clercs – al wordt Köhler niet als een lafaard of een bedrieger gebrandmerkt, toch is er een vlucht voor de kennis en een lafheid de consequenties niet te willen begrijpen en te vluchten naar ‘geborgen kennis’, ‘eigenlijk zou je ook zoiets moeten vinden, een eenvoudige wetenschap die naar jouw zin is’ (23) – zoals de wolfverdedigers denken dat de natuur geboetseerd is naar hun eigen beperkte hersenen, zo ook de burgers (waaronder ook Florian) die de wereld willen dwingen naar het eigen ‘gezonde verstand’ – een concept dat slechts een grandioos verleden heeft, was door Aristoteles gemerkt en in de romantiek verkwanseld tot een benepen zakdoekje-leggen-niemand-zeggen.

(Zo schrijft Steven De Foer in zijn boek De saboteurs, voorpublicatie in De Standaard Weekblad, 4 mei 2024, dat de oerconservatief Rush Hudson Limbaugh III, een wegbereider voor Donald Trump, ‘een loser’ is en verklaart hij zijn rabiate antivrouwendiscours uit een voorval in diens jeugd toen ‘een van de mooiste meisjes van de school weigerde hem te tongzoenen.’ – zo intelligent is maatschappijkritiek dus. Als er 1 verklaring te vinden is, dan is het al verklaard – het simplisme van de machtsonderhorige denkhaters.)

László Krasznahorkai toont een maatschappij in verval, of achtergelaten, door politiek, maar ook door de mensen zelf, men is apathisch, men laat zich leven, de cultuur is verdwenen en wat er van overgebleven is, is nauwelijks nog cultuur te noemen. Florian Herscht woont in wat ook in deze lage landen, (waar de pleitbezorgers van sociale huisvesting op de bevolking spugen, armen steek je in konijnenkoten), een sociaal appartement heet, uiteraard is de lift dikwijls kapot, naar het einde van de roman toe, beseft men dat de lift nooit meer hersteld zal worden. Er is een bibliotheek maar op zijn bibliotheeks. In de stations kan men nergens zitten, alle zijn ontmanteld op een strook asfalt na – waarop men mag staan. Oude mensen zijn overbodige mensen. Mensen komen naar de post maar iedereen weet dat die zal afgeschaft worden. Dompelaars worden in leven gehouden, maar ook niet meer, ze krijgen een aalmoes, Hartz IV, hier werd dit door de sociaal-democratie uiterst cynisch en godvruchtig een leefloon genoemd, maar is niet genoeg om van te leven, dus moet men in het zwart werken, zwartwerkers worden opgespoord en hun aalmoes afgenomen : men neemt maatregelen om maatregelen te nemen. Politie heeft zich teruggetrokken. De beschaving heeft zich vervangen door barbarij.

Die barbarij wordt gesymboliseerd in de graffiti – ‘er is geen eerbied voor de traditie’ was een verzuchting van de elite vroeger, vandaag is dit een verwijt van de bevolking aan het establishment. Dat het Bachhaus gevandaliseerd wordt, roept de grootste verontwaardiging op, het zijn de neonazistische vandalen die de grootste verontwaardiging tonen – de onderklasse verdedigt de cultuur. Bach, en de waarde van die muziek wordt niet noodzakelijk gewaardeerd, is ‘een echte Thüringer’ vindt men hem – altijd weer die vermenging, de trots op het eigen cultuurbezit, trots is de kern van het fascisme, zie Martha Claeys die het fascisme in het ‘linkse denken’ wil incorporeren, aan de Universiteit Antwerpen werkend, (Uiteraard.), wordt een rechts gegeven, ‘onze jongens’, ‘onze schrijfsters’. (Aan het Bachhaus in Eisenach staat het standbeeld van Johann Sebastian Bach, ik herinner me nog dat op het bord bij het beeld vermeld staat dat de beeldhouwer blij was nog eens een ‘echte Thüringer-kop’ te kunnen vormgeven, en met ‘echt’ bedoelde hij de typische dikke Thüringer-kop – zoals Bach zoals Herscht zoals Boss.) Het moet gezegd dat Krasznahorkai Thüringen zeer goed beschreven heeft, niet alleen wat de bevolking betreft maar ook de geografie, de stedelijke structuren, en dat bovendien zo plastisch gedaan heeft dat ik me herinnerde daar en daar geweest te zijn geweest.

In de figuur van Florian Herscht tekende Krasznahorkai een ‘idiot savant’, iemand die kan nadenken maar niet buiten de lijnen (zoals wie ook nog weer ?), hij leeft het leven als een gegevenheid, haast als een monnik, hij gaat en keert, werkt en rust, is beminnelijk, aseksueel, vriendelijk, valt niet op, houdt zich aan de kant. Maar er is slechts een aanleiding nodig om die eigen gemoedsrust te doorbreken en tot daden, d.i. tot geweld, over te gaan. En dan krijgen we bij Krasznahorkai een eigenaardige mengeling te lezen. Herscht gaat op wraaktocht, de laatste van het ‘peloton’, de ‘bende van de Boss’, die echter niet veel verschilt, tenzij in kledij, van de blauwe bende van Verhofstadt of de witte van Van Quickenborne, is Karin, een meedogenloos wijf, al even zwijgzaam en onbewogen, een moordmachine op zichzelf, en daarvoor moet hij zich, net als Karin, ‘leeg maken’, en daarmee zitten we in de mystiek, Meister Eckhart is met Thüringen verbonden, én in het Oosterse denken – het afgekeerd-zijn van de wereld is dus geen oplossing voor het existeren, want dat leidt bij de protagonisten tot geweld. De betrokkenheid van Boss en zijn peloton bij de cultuur, het publieke domein, leidt al evenzeer tot geweld – waardoor in de visie van Krasznahorkai geweld en domheid onontkoombaar zijn. Die levenshoudingen, Westers en Oosters, krijgen een parallel in het ontstaan van de kosmos : uit niets komt iets (een niet-lucretiaanse gedachte) – het iets als het Westen, het handelen, het doen, het wereldse ; het niets als het Oosten, het niet-handelen, de roerloosheid, het ijle.

het venijnig vernuft van lászló krasznahorkai’s vernuftig venijn – a

Dat de roman Herscht 07769 van László Krasznahorkai uit één (en dus lange) zin bestaat, was zowat het voornaamste wat ‘critici’ wisten te melden – maar dit is geen gimmick, zelfs geen bravourestuk, van Krasznahorkai, de schrijver was al gekend om zijn lange zinnen, maar deze beslissing staat in de kern, is de veruitwendiging, van een levensfilosofie die zich verzet tegen niet alleen déze tijd maar ook de tijd zelf én het denken dat op die chronologische opvattingen gebaseerd is. Alles gebeurt tegelijkertijd, al beslaat de romantijd vele jaren, het ene vloeit in het andere over – het begrip vooruitgang wordt problematisch gemaakt – want al zijn er daadwerkelijke verbeteringen en verslechteringen, wat de mens is, staat daar los van, de werkelijkheid bestaat uit vele lagen, atomen en verzamelingen fragmenten en die werken op elkaar in. Hoe ? Als we dat maar wisten ! De goegemeente verklaart fenomenen met oorzaken, liefst simpel en beperkt, het reductionisme verkleint de problemen tot behapbare zaken, de monocausaliteit is een politiek denken geworden (de vreemdelingen, de profiteurs, de armen, de rijken, de werklozen, de ouderen, de jongeren, de hardwerkenden, de zieken, de vrouwen, de mannen, de blanken, de zwarten, de goeden, de slechten), voor alles is er een verklaring, die de werkelijkheid niet alleen vernauwt maar ook ontkent. Daartegenin gaat de schrijver : er is veel en veel is duister en verwarrend.

Het verhaal : Florian Herscht, 07769 is de postcode waar hij woont, is een simpele gast, goedmoedig en sterk. (op de achterflap schrijft de uitgeverij, Wereldbibliotheek, dat het om een bodybuilder gaat – dit is onjuist. Het omslag is overigens van een lelijkheid die vele woorden kan oproepen, van armetierig tot zot, een foto uiteraard gemakzuchtig uit een hoop gehaald, titel en auteur doorheen het beeld gezet, nog onnozeler, een ‘quote’ van DSL er onder, is men werkelijk op het rad gelegd, een hutsepot met de naam Nico Richter erop, wel moet gezegd worden dat de rug van het boek kwalitatief is, geen rug te breken, dus ook geen tanden). De Boss, een duister figuur, heeft Florian in een weeshuis gaan halen (wat niet zo uitzonderlijk is, Georges Eekhoud vertelde in Kees Doorik hoe bazen wezen gingen uitzoeken, om voor hen te werken) en laat hem in het zwart werken, al is Herscht een steuntrekker, de zo gehate neoliberale Hartz IV door de sociaal-democratie het volk opgelegd. Boss heeft een bedrijfje dat graffiti weghaalt, Florian is de domme kracht, Boss vloekt en tiert de hele tijd, scheldt iedereen uit, het prototype van de neonazi op sociale media, TikTok en ander sudderend speelgoed. Florian, sine patre et matre, is de Boss bijzonder dankbaar, dankzij hem kan hij in een appartement wonen en staan er zelfs enkele meubels in, alles van de Boss gekregen – al maakt Krasznahorkai ons al snel duidelijk dat het hier om uitbuiting gaat – en dan ook dubbel : Florian wordt gebruikt en dat geldt ook voor de maatschappij. Maar geen onmenselijke uitbuiting, er is wel degelijk aandacht en zorg, al wordt dat op een rare manier geuit. Belangrijk, en ook onbelangrijk, is dat alles zich afspeelt in Thuringen, Oost-Duitsland dus, het gaat om ‘Ossies’ die zich achtergesteld voelen, maar ook achtergesteld zijn – herinner u hoe de economie van Oost-Duitsland na de val van de muur ontmanteld werd, de winsten naar het Westen overgeheveld en het Oosten aan zijn lot overgelaten. Krasznahorkai schetst een beeld van een marginaal milieu, maar daarnaast ook de ‘gewone kleinburger’, al dan niet idealistisch gestemd. Wat mensen verontrust is wat mensen verontrust – er wordt een algemeen politiek en sociaal klimaat getekend. De clichés worden niet geschuwd maar tegelijkertijd opgeheven. Voor de Boss bijvoorbeeld geldt Bach als de allergrootste, in hem is de Duitsheid verwezenlijkt, al wordt ook de Hongaarse afkomst van Bach door de schrijver uit de doeken gedaan, Boss luistert de hele tijd naar Bach, heeft zelfs een orkest van amateurs opgericht die, weliswaar onder zijn dwang, Bach moet spelen. Die liefde voor Bach zal hij overzetten op Florian. Zo schetst Krasznahorkai in alle gruwelijke werkelijkheidsdetails figuren, maar ontkent hij ook de clichés van die werkelijkheid : een vuilgebekte die Bach beluistert ? Neonazi’s, marginalen, worden met cultuurloosheid geassocieerd, maar Boss is woedend als graffiti op huizen en zeker op historische huizen en nog meer als die op het Bachhaus in Eisenach gespoten worden – terwijl politieke besturen graffiti als aangename decoratie beschouwen, ter verbinding van het volk en ter verheerlijking van de intelligentie. Komt daarbij de typische romanpsychologie : een hoofdpersoon roept hoe dan ook de sympathie van de lezer op, en deze vergoelijkt dan het schelden van de Boss, en denkt ‘een grote mond, een week hart’, maar ook dat wordt door de schrijver genadeloos neergehaald. In het tweede deel van de roman staat het geweld centraal, in het eerste deel het pseudodenken dat tot geweld leidt. Want dit is het thema van het boek : hoe het denken ontspoort.

Is er een hooligan die Bach vereert, is er ook de introductie van de wolf (de wolf komt in veel romans van Krasznahorkai voor als symbool voor een wezen dat in de vijandige natuur dient te leven) en die roept weerstand op bij de bevolking, het establishment zorgt echter voor verenigingen die de wolf ‘steunen’ – elk land is een kopie van een ander land. En ook hier lijken de wolfverdedigers brave mensen te zijn, die echter wel de werkelijkheid ontkennen en sussen én de wolven gebruiken voor eigen bedenkelijke experimenten, – zo worden twee wolven op een gruwelijke manier blind gemaakt om na te gaan hoe ze zullen reageren – dat experiment moet natuurlijk in de doofpot gestoken worden. Er bestaan geen goede mensen – mag wel als een geloofspunt van de schrijver gemerkt worden.

Een idealistische volksijveraar zet lessen natuurkunde en kosmologie op – Florian is leerling en zoals de leraar de quantumfysica maar half begrijpt, begrijpt Florian die nog veel minder maar angst jaagt hem aan en hij schrijft Angela Merkel verwarde brieven om de naderende catastrofe af te wenden, hoe, dat weet hij niet, Merkel moet het maar oplossen – naar het einde van de roman krijgt Hersch een antwoord van Merkel, wat ze hem schrijft weten we niet, de postmeester klasseert de brief. Florian is op dat moment al vermist.

Dit alles niet om ‘het verhaal’ te vertellen, want het verhaal mag slechts voor de lezer aanleiding zijn. Wat Krasznahorkai beschrijft is hoe de geest werkt : cliché-denken dat zegt dat een hooligan geen Bach kan beluisteren, verdedigers van de wolf die toch wolven verminken, brave mensen die toch baarlijke nonsens verkondigen – het gaat om een denken dat de wereld wil beheersen en dat niet kan. Het (mono)causale denken wordt als een fout denken (maar niet de enige fout !) gebrandmerkt – iedereen zit in de eigen tunnel, de romanschrijver toont aan hoe empathie de mens op het verkeerde been kan zetten – het wij-denken als de terreur. De moraal van het goed-zijn als de manier om de wereld te vernietigen.

Herscht ziet zijn Boss als een Messias, toch wordt hij door zijn baas uitgebuit – als metafoor voor het zich verloren gewaande volk dat schuimbekkende politici volgt, kan dit tellen. Schaamteloos wordt Herscht gebruikt maar toch doet Boss meer dan wat de goegemeente doet, die de jongen in een weeshuis opsluit en hem aan zijn lot overlaat, de Boss trekt Florian in de wereld, gééft hem de wereld – het kwade dat goed doet en het goede dat kwaad doet. Het gemakkelijke oordelen, het zelfgenoegzaam zich in de pluchen zetels draaien.

Kennis is al even ambigue. De quantumtheorie wordt door Herscht verkeerd begrepen want toegepast op een daartoe niet bestemde laag van de werkelijkheid, hij wil waarschuwen voor de nakende catastrofe en schrijft Merkel enkele brieven (het briefschrijven als onmacht, zoals Walter Van den Broeck, Brief aan Boudewijn, of Willem Brakman, De koning is dood, dat ook deden, – nu wil Herscht een Cassandra zijn, een verkeerde weg gekozen en dat leidt bij hem tot moord, Boss wordt door zijn knecht gedood, de leerling-meester-verhouding, door de filosofische meester en leerling Hegel en Marx zo grandioos geanalyseerd. De wereld is een fout, bij het ontstaan van de wereld was er voor elk deeltje materie een anti-materie, maar plots werd door toeval, een materiedeel niet door antimaterie opgeheven waardoor de wereld ontstond en die fout zal door de natuur hersteld worden, dus opgeheven, vandaar de paniekreactie, de wereld zal een antiwereld worden, in het niets opgaan (Tonnus Oosterhoff : ‘Ik ben een fout van mezelf. Ik / ben in mezelf een vergissing.’). Krasznahorkai beschrijft die wereld als een chaos waar boven- en onderwereld, centrum en marginaliteit weliswaar eigen wetmatigheden hebben en navolgen, maar ook op elkaar invloed uitoefenen waardoor de verschillen ongedaan gemaakt worden, niet alleen maatschappelijk, maar ook individueel (de burger die niet rationeel meer kan denken).

Angst regeert de wereld. Een hobbesiaanse waar elkeen angst heeft voor de ander, waar de natuur de wereld binnendringt (‘het virus’, corona wordt niet bij naam genoemd, op de achtergrond), de wolven bedreigen de mens (wolven vallen mensen aan, de wolfverdedigers zeggen dat dit niet kan, de wolven hebben toch mensen aangevallen en verwond) – dat wat vreemd is, is een gevaar. De goegemeente doet alsof de wolf een rationeel wezen is, voorspelbaar, voorstelbaar, de mens domesticeert zichzelf en ook de natuur rondom hem – terwijl de wolf, net zoals de mens, een gevaar is. De kennis is een valse kennis, (maar Krasznahorkai is geen natuurvereerder, integendeel : de natuur is in menselijke termen louter kwaad), de verwachtingen onjuist – de goedmoedige, brave jongen Herscht zal een meedogenloze moordenaar worden – wraak het motief. De bende neonazi’s, die niet helemaal neonazi zijn, opvattingen van hen worden gedeeld door de goegemeente, hebben een jonge vrouw en man, van vreemde afkomst, gedood, al is die afkomst niet belangrijk, de vrouw slachtoffer van seksueel geweld, haar man wilde haar wreken, en Herscht zal het recht in eigen hand nemen, hun dood wreken – wat het gerechtelijk apparaat, dus hét systeem, niet kan én niet wil, onwetend als het is over wat in de maatschappij leeft. Boss is niet zozeer een vreemdelingenhater, hij behoort tot de oude school van jodenhaters.

Elk verhaal in het westen is een vooruitgangsverhaal, de christelijke chronologie volgend, een leven als strijd, een verlangen naar het einde, de dood – al is men op het einde gelukkig, de tijdsstructuur naar een eindpunt is een epistemologisch en artistiek gegeven. De interpunctie is daar een veruitwendiging van, het materiële beeld van het immateriële : de zinnen worden van elkaar gescheiden door een punt en elke zin is een stap verder in de lineaire ontwikkeling. Alinea’s duiden verschillende personages aan, gebeurtenissen volgen elkaar op. Korte zinnen (die tirannie van het onmachtige denken) en scherpe opeenvolgingen verdoezelen de werkelijkheid, geven een schijnwereld weer en dus een leugenbeeld van wat is – de dingen gebeuren immers zonder oorzaak, gelijktijdig, zonder onderscheid – en ook de karakters zijn niet scherp afgelijnd maar vloeien in elkaar over – Krasznahorkai beschrijft een wereld die niet de romanillusie (van helderheid en verklaring) weergeeft – het duistere is duisternis. De blindmaking van de wolven door de NABU, dé ecologische organisatie in Duitsland, te vergelijken met Natuurpunt en ‘Welkom wolf’, staat symbool voor de onderdrukking : de ijveraars-activisten vernietigen om zichzelf. De blindmaking van de wolf is de blindmaking van de mens door de ander en door zichzelf – de wolven worden de ogen dichtgeplakt, zij krabben dit weg maar maken zichzelf daardoor blind – het tegendeel van de Verlichting. Maar ook de feiten verblinden : wat men ziet, is niet wat gaande is.

Herscht 07769 kan als een Duits (Westers) cowboyverhaal gelezen worden, Once upon the prairie, een verhaal van een geïsoleerd ‘dorp’, de oppositie land-stad speelt op de achtergrond een rol, een rustig leven wordt geleid, dan komen indringers (graffiti en wolven), terwijl het vredige dorp al een ‘eigen rot’ heeft, werklozen, dronkaards, kwaden, roddelaars en schijnwezens, schijnbaar is duidelijk wie goed en wie kwaad is, een gebeurtenis wordt in een keten geplaatst, er komen geruchten en angst begint door ramen en kieren te sijpelen, er wordt gehandeld, verkeerd, het irrationele neemt het over, een opeenhoping van juiste en onjuiste feiten escaleert in een orgie van geweld, de catharsis maakt het dorp weer vredig.

george en julia verzamelen

George is diep in zichzelf verzonken, starend naar de eindigheid van het leven. Hij schrikt op :
Julia : Geooooorge ! Geoooooorge !
George : Mijn zoeteke ?
Julia : De postbode is gekomen !
George : Het kindeke is geboren !
Julia : Onnozelaar.
George : Vroeger kwam de postbode twee keer per dag en zes dagen per week, de zaterdag slechts één ronde.
Julia : Maar dat gaat niet meer, men heeft geen tijd. P. De Sutter heeft geen tijd als ze bij de coiffeuse zit en ze zit ook nog op Tik-Tok.
George : Kotkot.
Julia : En daar spreekt ze tot de kinders des lands en zorgt ze voor verbinding.
George, met zijn diepe, hese, donkere stem : Verbondenheid.
Julia : Duisterheid.
George : Bleib bei uns, denn es will Abend werden.
Julia : Nun singen wir all Amen.
George : Maar waarom al dat roepen ?
Julia : Verkiezingsdrukwerk ! Waar moet ik dat allemaal leggen ?
George : Onder de vliegenmepper.

van louis ferron ‘werken van barmhartigheid’ lezen

We klampen ons aan de dingen vast omdat we zwak zijn. Regels en wetmatigheden zijn de stokken waarop we ons strompelend voortbewegen. Organische benen zijn het echter niet. De natuur kent alleen chaos en wie er symmetrie of orde in ontdekt, heeft een bril opgezet waarvan de lenzen nog door Van Leeuwenhoek geslepen zijn. Die man zag orde terwijl de revolutie al werd voorbereid. Sterker, ja paradoxaler nog, die zag een orde zonder welke de revolutie niet eens had kunnen plaatsvinden. Zoef, daar onthoofdt de guillotine alweer een wetmatigheid. Naar dat soort geleerden worden kankerpaviljoens genoemd.



Men steekt dan bijvoorbeeld vlaggen uit van elders onderdrukt geachte bevolkingsgroepen, opdat men zich hier kan laten huldigen als wereldaltruïst, zonder dat men merkbare schade aan de behaaglijke positie in eigen land berokkent.



Dat komt, ik ben een toeschouwer geworden, een toeschouwer van mijn eigen leven. Ik kijk ononderbroken als ik waak, zelfs als ik slaap blijf ik kijken.



Het was met die oude kameraden van hem, die “incivieken”, met wie hij nog steeds jaarlijks naar de IJzer toog.



Hij was niet van de soort die zijn leven te gelde maakte ten aanzien van Jan en alleman.



De tijd waarin een aantal corpsstudenten werd vrijgesproken van een moord op een groen omdat het geheel zich had afgespeeld in het kader van de toen in die kringen gangbare mores. Het was een tijd die op zijn laatste benen liep, en spoedig zou alles beter worden.



Ik had altijd gedacht dat de dingen gebeurden zoals ze nu eenmaal gebeurden, en dat kwam weer voort uit het feit dat ze gebeurden. Daar had geen dramaturg zich ooit mee bemoeid. Het waren de dramaturgen en in hun kielzog de regisseurs, de schrijvers in laatste instantie ook, die een mate van causaliteit in dat hele ratjetoe van willekeurige gebeurtenissen hadden aangebracht.

Louis Ferron, Werken van barmhartigheid, 2003

ruim baan

Wat zong het vrolijk vogelkijn,
Dat in de boomgaard zat !
Hoe heerlijk blinkt de zonneschijn
Van rijkdom en van schat !
Hoe ruist de koelte in ’t eikenhout
En vers gesproten lof !
Hoe straalt de boterbloem als goud !
Wat heeft de wildzang stof !

Wat is een dier zijn vrijheid waard !
Wat mist het aan zijn wens,
Terwijl de vrek zijn potgeld spaart,
O slaaf, o arme mens !
Waar groeien eiken t’ Amsterdam ?
O kommerzieke Beurs,
Waar nooit genoegen binnenkwam !
Wat mist die plaats al geurs !

Wij vogels vliegen, warm gedost,
Gerust van tak op tak.
De hemel schaft ons drank en kost,
De hemel is ons dak.
Wij zaaien en wij maaien niet,
Wij teren op den boer.
Als ’t koren in zijn aren schiet,
Bestelt al ’t land ons voer.

Wij minnen zonder haat en nijd
En dansen om de bruid :
De vreugde bindt zich aan geen tijd,
Zij duurt ons leven uit.
Wie nu een vogel worden wil
Die trekke pluimen aan,
Vermij’ de stad en straatgeschil,
En kiez’ een ruimer baan !
_
Joost Van den Vondel, ‘Wildzang’, geciteerd uit : Liederen en romances : van Hadewijch tot Lucebert, bijeengebracht door C. Buddingh’, s.d.

wat adorno en horkheimer tonen : de hel – 2

Martin Mittelmeier, Freiheit und Finsternis : wie die » Dialektik der Aufklärung « zum Jahrhundertbuch wurde, 2021

Zonder de organisatorische talenten van Max Horkheimer was er geen Dialektik der Aufklärung, de Frankfurter Schule had in de Verenigde staten asiel gevonden, op de vlucht waren de intellectuelen, al dan niet Joods, en kwamen daar samen – Thomas Mann woonde in de nabijheid, hij heeft voor zijn Doktor Faustus Adorno uitgeschud, sommigen hebben zelfs beweerd dat ze in de muziekesthetische uiteenzettingen de stem van de filosoof konden horen – een niet-bestaand muziekwerk dat een breuk in de Westerse muziek veroorzaakt heeft, beschrijven, dat was de kracht van Adorno, niet alleen het werk technisch analyseren maar ook de inhoudslagen blootgelegd. De roman van Mann verscheen in 1947, zo ook, in de definitieve versie, de Dialektik. Horkheimer heeft moeten schipperen tussen intellectuele onafhankelijkheid en het bestaan van zijn school (inderdaad, zoals een Griekse school) waarvoor financiën nodig waren – het is vooral de Joodse gemeenschap die de studiën zijn blijven betalen, later heeft ook de CIA een rol gespeeld. Een waar humanisme is dit eiland geweest, Adorno was niet alleen musicologisch onderlegd, in zijn filosofisch werken heeft hij het beeld als schrift verklaard en daardoor teken en alfabet bij elkaar gebracht – zoals we woorden lezen, zo moeten ook beelden van en in de werkelijkheid gelezen en begrepen worden. Dit, gecombineerd met de multidisciplinaire aanpak van Horkheimer, maakt het denken van de Frankfurter Schule nog altijd tot een standaard – die al lang verlaten is door de zogezegde intelligentsia, zich gemakzuchtig teruggetrokken in de donkere grot.

Een van de basisproblemen waarvoor het kritische denken zich gesteld zag, was waarom de revolutie niet gelukt is, waar is het marxistische denken fout geweest ? Daarom is de analyse van Adorno en Horkheimer nog steeds geldig : wat zij beschreven hebben als de intellectuele en materiële kooi, is vandaag slechts uitgebreid : er is geen nieuwe tijd aangebroken, integendeel, de oude mechanismen zijn versterkt, zij noemden het monopolie-kapitalisme (na het liberale kapitalisme) als oorzaak, en voor deze tijd is dit alleen maar verdergezet met het neoliberalisme en het daadwerkelijke economische monopolisme, de ‘groten’ van deze technocratische tijd – maar daaronder is dat monopoliedenken al evenzeer aanwezig, la pensée unique, wat de marxistische analyse echter wel bevestigt : de bovenbouw is slechts een resultaat van de onderbouw en rationaliseert die in de ideologie. De kritische theorie moest het maatschappelijke verklaren – en weinig hoop was er dat een verklaring een oplossing in zich zou kunnen bergen. Het naoorlogse probleem bestaat nog steeds en in plaats van een uitbreiding van het kritische denken en handelen is er slechts een inkrimping gebeurd (‘inbreiding’) : het politieke denken denkt het politieke niet langer, het politieke heeft zichzelf gepolitiseerd en daarmee opgeheven (in zichzelf geïmplodeerd) (dit is het werkelijk nieuwe fenomeen aan het begin van de 21ste eeuw) – het sociale denken kan dit probleem niet oplossen omdat het sociale denken niet meer bestaat, het justitiële staat in dienst van de maatschappelijke orde en is dus behoudsgezind (zoals men vandaag justitie gebruikt is dit geen steunen op de derde macht maar rechtspraak als waar, als product, ideologisch pamflet : niet het justitiële is aan de orde, wel het politieke) – waren Adorno en Horkheimer pessimistisch, vandaag de dag is zelfs het pessimisme rozengeur. Bijtend zijn beiden over de rol van de ‘intellectuelen’, die zich gekenmerkt hebben door lafheid en zelfgenoegzaamheid – de culturelen en universitairen van vandaag zijn de kinderen en kleinkinderen van die lafaards. Daarbij is er een groot verschil tussen Horkheimer, die toch enige hoop toeliet in zijn denken over radendemocratie als samenlevingsvorm, en Adorno die geen uitweg meer zag. Daarbij is het denken van Horkheimer over autoriteit (Autorität ist Autorität, p. 58) meer dan ooit geldig : het geweld van de staatsstructuren is in individuen geïncorporeerd : het ‘toxisch leiderschap’ is slechts een zoveelste variant van wat autoritarisme is. Toch is er in al dat zwart een lichtpunt : een Eros, een zich verhouden tot de ander en de wereld, wat de auteurs freie Spontanität noemden (maar geen recht van bestaan meer heeft) en hier komt de kantiaanse filosofie weer opzetten : de esthetica die de brug vormt tussen kennis en moraal, men zou zelfs kunnen zeggen dat dit de kern van de Griekse filosofie was (en een ‘bewijs’ dat er wel degelijk een universele grond voor het goede leven bestaat). (Guido Gezelle was van deze levenshouding een emblematisch figuur : voor hem was het godsgeloof een weten, de zorg en aandacht voor de ander (en het andere) een evidentie, de poëzie een bezingen van die relatie tot de wereld en het goddelijke (en een hedendaagse mens vervangt god door wereld).

De kritische theorie heeft de marxiaanse inzichten over de warenproductie uitgebreid tot de mens zelf, de mens is een waar, een product, geworden, economisch inzetbaar, de cultuur is entertainment – vandaag is dit alles nog veel dramatischer bewaarheid tot in de buik van de vrouw : de babyhandel is een bevestiging van de ontmenselijking, het leven een economisch gegeven, het kind een snoepje en een stuk speelgoed (voor nu en later) – maar deze satanische houding is eveneens te zien in de burn-out-epidemie : mensen moeten werken, en werken en werken en rechts wil daarvoor het middenveld, de ziekenfondsen en de dokters, medeplichtig maken aan de economische uitbuiting en onderdanigheid – het politieke staat slechts in dienst van de economie die de dragende macht van de maatschappij geworden is, de arbeidsmoraal geperverteerd : slechts in mechanische arbeid (en ‘management’ is, zoals technologie, slechts mechaniek) verwezenlijkt de mens zichzelf.

Een aantal keer maakt Martin Mittelmeier een uitschuiver, pseudo-verklaringen in simplistische psychologie zoekend, voorbeelden weiger ik te geven, maar dat zelfs een filosoof in de lachwekkende esoterische onzin van Peter Wohlleben trapt, ( »[…] das Staunen über die Verflochenheit ökologischer Systeme wie in der Kommunikation von Bäumen […]. «, p. 102, al is Wohlleben niet in de bibliografie opgenomen, zo’n uitspraak toont hoe zeer en hoe snel het antirationele denken als vergif het denken kan binnensluipen), is wel zeer wanhoopbevestigend.

Het dialectische beeld is op het denken van Walter Benjamin gebaseerd : een ding, feit, toestand bergt in zich verleden en heden, bevat het tegendeel van wat het is en toont – de gezelligheid van het huis, is de bevestiging van de gevangenis ; de geborgenheid van de vier muren toont hoe bekrompen men leeft ; de vergezichten aan de muren tonen hoe vals het geluk is ; de dingen rondom de mensen, zeggen dat de mensen de dingen zijn. De Verlichting is in haar tegendeel verkeerd : niet langer bevrijding maar verknechting : de vrijheid die opgelegd is, wordt bevolen als vrijheid beschouwd te worden, de vrijheid die slechts liggend vóór een scherm verwezenlijkt kan zijn. » Damit aber wird Aufklärung von einem zu analysierenden Phänomen zur psychologisch aufgeladenen Dramafigur. «, p. 161. Ook het bevrijdingsdenken wordt ingezet om de bevrijding te verijdelen.

wat adorno en horkheimer tonen : de hel – 1

Het ontstaan van een meesterwerk, een filosofisch hoogtepunt van de 20ste eeuw, reconstrueren doet Martin Mittelmeier in zijn Freiheit und Finsternis : wie die » Dialektik der Aufklärung « zum Jahrhundertbuch wurde (2021), al eerder liet hij Adorno in Neapel (2013) verschijnen, in het Nederlands vertaald en we mogen hopen dat het nieuwe boek niet door Wildschut vertaald zal worden, hij is in staat om van de titel Vrije tijd en vensternis te maken, ook dat een reconstructie van het denken van Adorno. Voor de hedendaagsen is dit boek niet erg aantrekkelijk, de leugens en verdachtmakingen van Hannah Arendt komen aan bod. Op sommige momenten is het boek van Mittelmeier tenenkrommend, steeds weer de schuchtere vraag ‘moeten wij dit allemaal weten ?’, het antwoord is soms ja en veelal nee, maar de auteur toont aan hoe een werk nooit zomaar ontstaat, maar gesproten is uit intellectuele bekommernissen én biografische gegevens – dat de Dialektik der Aufklärung ‘eigenlijk’ een mislukt boek is, want een verzameling fragmenten, zoals de Minima moralia, geen afgerond, typisch filosofisch werk, met een historische inleiding, een toegroeien naar een probleem, de omschrijving en de behandeling ervan en een donderende conclusie, maakt dit alles des te pregnanter, al lijken de filosofen Adorno en Horkheimer een afstandelijke cultuurfilosofie te schrijven, Mittelmeier toont aan hoe dit filosofisch werk op het scherp van de snee geschreven is en een bijna kierkegaardiaanse evenwichtsoefening is – of het individu gered wordt, hangt af van zijn intellectuele bekwaamheid. De kleine kantjes van Adorno en Horkheimer waren al bekend, maar ook de grote denkkracht van beiden, Mittelmeier benadrukt de belangrijke rol van Horkheimer en maakt duidelijk dat de veelvormigheid van het werk niet alleen een modernistisch thema is, maar tevens het gevolg (resultaat) van beider andere instelling, het Odysseus-hoofdstuk is van Adorno, maar de eerder sociologische hoofdstukken hebben de stempel van Horkheimer – Adorno was, alhoewel anti, nog steeds meer metafysicus dan Horkheimer.

Het boek begint met Walter Benjamin, eigenlijk met de dubieuze rol van Hannah Arendt, hoe zijn thesen Uber den Begriff der Geschichte, aan de basis van de Dialektik liggen, enerzijds werd het historisch denken van Adorno in gang gezet, (Mittelmeier beschrijft de Dialektik  vanuit Adorno als personage waardoor het lijkt dat de rol van Horkheimer toch weer onderschat wordt), anderzijds hebben de vormen van het benjaminiaanse denken gestalte aan het moderne denken gegeven, vanuit en in Amerika (het toevluchtsoord van bedreigde joden) werd over de geschiedenis van Europa nagedacht, de verschrikking van de engel, het zoeken naar oorzaken, het combineren van de inzichten van Marx en de realiteit van de pogroms. Waar Benjamin de mystiek (via Scholem) opzocht, hebben Adorno en Horkheimer een cultuurfilosofie ontwikkeld die het begrip macht wilde analyseren en historisch verklaren – hun denken was sociologisch, dat van Benjamin religieus. Mittelmeier beschrijft hoe de ‘erfenis’ van Benjamin betwist werd : Adorno maakte zichzelf een Walter Benjamin.

Wat de Dialektik tot zo’n intrigerend boek maakt, is de stijl – de aporie. Er wordt nauwelijks geargumenteerd, maar veel geconstateerd – Mittelmeier maakt duidelijk hoe beelden aan de basis van dit denken ligt : een feit, een toestand, wordt gezien en dit wordt geëxtrapoleerd naar een hoger niveau waar het ding een symbool wordt – in een televisiebeeld ziet men de verschrikking van het monopolistisch kapitalisme. Er is een combinatie van hoog abstract denken en de alledaagse realiteit – de Dialektik verklaart wat we rondom ons dagelijks ervaren, geeft betekenis aan onzin en doelloosheid, al is die betekenis niet optimistisch, de lezer krijgt inhoud – de werking van de stijl is daarbij belangrijk : de auteurs (en Mittelmeier geeft voorbeelden hoe Adorno en Horkheimer elkaars zinnen verbeterden, genadeloos) hanteren een onverbiddelijke, literaire taal, ze laten de lezer niet los, eens deze de eerste zinnen gelezen heeft, moet hij verder gaan, er wacht hem immers een beloning : inzicht. Wat de auteurs voor ogen halen, is wat er zich achter de fenomenen, de verschijnselen, bevindt : de hel. De middelen zijn literair : mateloos, scherp, fragmentair, herhalend, cirkelend, bevestigend, een taalkunstwerk dat de vergelijking met Ulysses kan aangaan.

histoire de ne pas lire

In Bozar de tentoonstelling Het surrealisme in België : histoire de ne pas rire, de curator is Xavier Canonne, en de Nederlandstalige catalogus is niet te lezen (de traditie wordt dus verder gezet) – de tirannie is met Paul Dujardin en Sophie Lauwers Bozar binnengeslopen en eens het beest binnen, kan die niet meer buiten gewerkt worden, zelfs wanneer Dujardin wegens malversaties buitengezet is en Lauwers overleden is.

Vandaag (en gisteren ook al) heeft alles rond het Belgische surrealisme meer te maken met bier en toerisme dan met de ernst en luim van het surrealisme zelf, in de catalogus bij de tentoonstelling komen een aantal ‘specialisten’ aan bod, dat er van José Vovelle, die toch hét standaardwerk geschreven heeft, niets opgenomen is, zegt veel over de intellectuele status van het boek. Een ‘publieksboek’ moet weliswaar altijd een aantal algemeenheden opnemen en herhalen maar moet toch ook iets toevoegen – hier gebeurt dat niet, de enige tekst die de moeite waard is, is die van Raoul Vaneigem, maar die tekst was al eerder in Europe n° 912 (in 2005 !) gepubliceerd, deze tekst werd in de Franstalige pers verketterd – de waarheid, nietwaar, de waarheid moet verborgen blijven. Andere bijdragen zijn bombastisch, nietszeggend, vals en meer dan warrig – nadenken is er blijkbaar niet meer bij.

Vandaag is Christophe Slagmuylder directeur, ook van hem moeten we geen Nederlands verwachten, de ‘director of exhibitions’ is Zoë Gray, ook van haar, enzovoort en zie daar is de eeuwige nietsnut Jos Geysels lid van de raad van bestuur, ‘waar pluche is, is Jos Geysels’, slaap kindje slaap. Met gevulde zakken is de slaap nog zo zoet.

Dat het Nederlandstalige publiek slechts prentjes moet bekijken en geen teksten moet lezen, laat staan begrijpen, kunnen Nederlandstaligen wel lezen ?, vraagt men zich af bij Bozar, kom, laten we hen de indruk geven dat ze letters na elkaar kunnen lezen en geef hen een boek, natuurlijk is de vormgeving (weer van ‘ruttens-wille’, dus inderdaad het niveau van een stripboekje) weer opgeblazen tot iets groot en dik en zwaar maar géén leesboek en zeker geen intelligentie, laat staan creativiteit. De organisatie van het boek is om te huilen : een beetje vormgever, die zelf kan lezen, zorgt er voor dat tekst en beeld niet ver uit elkaar liggen, hier liggen ze zeer ver uit elkaar en de verwijzingen vanuit de tekst naar het beeld zijn zelfs niet altijd correct, laat staan dat men de getallen in de juiste volgorde weet te zetten – en nochtans was er ruimte genoeg, veel bladzijden bevatten meer witruimte dan tekst – ook dat een teken van verspilzicht én boekvormelijke onkunde. De aanduidingen ‘cat.’ en ‘afb.’ zijn verwarrend en bovendien ook onjuist gebruikt waardoor het verwijzingsapparaat een rattenkoning is. De kwaliteit van de reproducties overstijgt die van Kwatta-chromo-albums niet. Er is geen index van personen en werken opgenomen – boeken dienen immers slechts om in een kast te staan.

Telkens als je iets over het Nederlands zegt, moet je erbij zeggen dat dit geen nationalistische oprisping is, dit gaat wel degelijk over kennis, cultuur, beschaving, wetenschap – en toch ook een elementaire vorm van beleefdheid – die er bij Bozar niet is, maar wacht, Slagmuylder is van plan een bom op Bozar te gooien, ‘‘Voor ik een bom drop, moet de rust bij Bozar terugkeren’ en ‘Ook bij Bozar wil ik radicale keuzes maken,” zei hij in Bruzz, 09/02/2023. De democratische instellingen zijn in goede handen, maakt men ons wijs – Trump en Orban hoeven slechts België te volgen. Als men een Engelstalige catalogus zou uitgeven en het Engels zou van het niveau van dit ‘Nederlands’ zijn, zou men het boek uit de markt nemen, schaamte zou heersen, maar het Nederlands is maar voor boeren die zelfs het dierlijke niveau nauwelijks ontstegen zijn. Bij Bozar zijn bekwaamheid, vákbekwaamheid, ernst en intelligentie uit den boze – ook klantgerichtheid is niet aan Bozar besteed, liever gebruikt men de museumbezoekers als ‘data’ – om te verkopen.

De vertaling is van Martine Wezenbeek, ‘eindredactie’ van Wim Degrave, en al heeft Martine Wezenbeek woordenboeken bij zich staan, of kan ze met ‘Google vertalen’ werken, Nederlands kent ze niet, wat in het Frans kan, is niet noodzakelijk Nederlands – woorden vertalen is nog niet een tekst vertalen. Maar daar komen dan ook regelrechte fouten bij – bij Bozar werkt dus geen enkele Nederlandstalige die een kritische blik kan werpen op de catalogi (want dit is natuurlijk geen toeval – de Bozar-politiek is werkelijke Bozar-politiek en de culturelen lezen immers niet, de pluchen zetels zijn hen voldoende, Jos Geysels doet slechts aan zelfpromotie), de rechtse politiek die op leugens gebaseerd, toont zich hier in de nonchalance. Het is onmogelijk om alle onnozelheden, onjuistheden en moedwillige verduisteringen op te sommen – deze catalogus een staalkaart van vertaaldomheden, uitstekend materiaal om in het onderwijs en in bittere, humoristische shows te gebruiken. Een handvol :

– ‘De bekendheid van Magritte was echter niet de belangrijkste reden voor die occultatie’ (11) : verkeerd woord in deze context
– ‘[…] kwamen de drie mannen al vanaf het begin bij de vertrouwelijkheid terecht’ (11) : Wezenbeek bedoelt dat de drie mannen al snel vrienden werden
– ‘de zeldzame kleine poëziebundels’ (11) : Wezenbeek kent het gebruik van leestekens niet, de komma is voor haar een volledige ‘occultatie’
– ‘Op die manier bracht hij een soort ketting tot stand die niets aan officieel geld verschuldigd was. Evengoed als de onthulling van het surrealisme was ook de occultatie ervan in de eerste plaats het werk van de surrealisten zelf.’ (12) – elke zin die door Wezenbeek vertaald is, kun je van ver ‘ergens wel’ duiden, maar elke zin moeten interpreteren komt het leesgenot niet ten goede maar ook niet de wetenschappelijke accuratesse
– ‘De beweging kaartte zelfs de muziek aan,’ (13) : het Nederlandse taaleigen, de botsingen der beelden, is Wezenbeek onbekend – maar ook Bozar, want tekstredactie is niet aan de Nederlandstalige boertjes besteed – dat er ook in Nederland Nederlands gesproken én gelezen wordt is bij Bozar onbekend.
– Er zijn natuurlijk ook de gewone fouten : ‘geëmanicipeerd kubisme’ (16) ; ‘plaats hij’ (17) voor ‘plaatst hij’ ; ook in het Frans zijn er fouten, zo bijvoorbeeld de brochure van René Magritte : Défense de L’esthétique (23), verkeerd hoofdlettergebruik, of ‘Exposition internationale des art décoratives’ (26) wat ‘arts décoratives’ moet zijn ;
– ‘[…] de voorstad, waar Magritte zelf woonde en waar de ruïne van de moderniteit het best te bespeuren was’ (26) – het gevaar van beeldtaal en de tang en het varken
– ‘Het was dus zijn lezer die hij wilde ‘verstoren’ (35) – over Paul Nougé – ‘verontrusten’ is een ander en een beter woord, elke taal kent grenzen van betekenis, Bozar is echter grenzeloos
– niet te tellen zijn de verkeerde woordsplitsingen, wel grappig soms, maar altijd tonend hoe men de lezer minacht : ‘[…] voor anarchi- / stische propagandadoeleinden’ (’37)
– Breton met ‘mystieke bekommernissen’ (38),’op een heimelijke manier blijk geeft van zijn gehechtheid aan de USSR’ (idem) – omslachtig en onjuiste woorden gebruikt
– ‘De Brussels surrealistische groep’ (78) waar wellicht Brusselse begrepen moet worden – of zou dit een Engelse tekst moeten worden ?
– ‘waar de surrealisten uiteraard een tentoonstellingsruimte kregen, die hen nu ontbrak.’ (79) – men vertaalt maar men begrijpt niet wat vertaald wordt en daarom staan de woorden verkeerd
– ‘[…] en dat de twee groepen bovendien verenigde door belangrijke bijdragen’ (79) – de woorden zijn elk afzonderlijk te begrijpen maar wat concreet bedoeld wordt, is onduidelijk
– dikwijls wordt verwarring gesticht door het verkeerd gebruik van ‘werden’ en ‘waren’, bijv. p. 81
– ‘de predominantie van Breton, die het surrealisme met een enkele stem wilde schrijven’ (81) – de beeldende Franse taal wordt letterlijk in het Nederlands vertaald met potsierlijkheid als gevolg
– ‘de eigen citatie’ (81)
– de typische Franse constructie ‘Het is in X dat Y’ (122) in het Nederlands overgezet en dus houterig
– Raoul Vaneigem schreef over Scutenaire : « Cependant, c’est sans doute Louis Scutenaire qui a donné avec le plus de constance ses titres de noblesse à l’aphorisme en tant que forme concise de la pensée radicale. » (Europe 912, p. 109) en dat glasheldere wordt ‘Maar het was wellicht Louis Scutenaire die het meest consequent zijn adelbrieven voorlegde aan het aforisme als een beknopte vorm van het radicale denken.’ – het Nederlands zegt niet wat er in het Frans staat en ‘wellicht’ en ‘eerder’ of ‘maar’ hebben een andere betekenis.
– of nog uit diezelfde tekst : « Il donne à la politique du plein-emploi son indispensable précision, qui est l’emploi de soi. » – ‘Hij was het die aan het beleid van volledige werkgelegenheid zijn eigen onontbeerlijke precisering gaf, namelijk het de tewerkstelling van zichzelf.’ (128) : een kladversie ‘wellicht’ die als eindversie wordt voorgesteld
– de slordigheden : zo worden dichtregels op pagina 170 bijvoorbeeld of titels van werken (186) niet vertaald, terwijl het gebruik voorschrijft dat de oorspronkelijke titel en de vertaling gegeven moeten worden
– en wat moeten we ons voorstellen bij ‘De electoralistische aggiornamento, die uiteenlopende schrijvers zoals […].’ (171) ? In dat artikel van Paul Aron klopt geen enkele redenering omdat de vertaling niet klopt : men moet lezen als ‘eigenlijk bedoelt men dat’ , al staat er iets anders. Maar zelfs gebeurtenissen, feiten, worden op een koddige manier beschreven :
– ‘De ‘materialisten’ reageerden heftig op deze afdrift. Zo ging de tentoonstelling van Magritte in Galerie Dietrich op het einde van het jaar samen met een catalogus waarin Nougé probeerde om de nieuwe koers in de schilderkunst van zijn vriend te theoretiseren.’ (172) – een vertaling zou ook het resultaat van een denkproces moeten zijn, maar denken is Wezenbeek niet gegeven.
– De ‘Amicale des Artistes Communistes’ (173) was een bestaande groepering, echter niet de ‘Amicales des Artistes Communistes’ of ‘Journal bimensuel pour la belle jeuness’ (193) – wat natuurlijk ‘jeunesse’ moet zijn – bij Bozar denkt men dat Nederlandstaligen geen Nederlands kennen maar ook geen Frans
– ‘een ontmoeting tot strand te brengen’ (174) – de flauwe grap zou zijn dat dit een surrealistische uitdrukking is, het moet toch ‘tot stand brengen’ zijn of hoe men een catalogus ‘introduceert’ (193) is ook al een merkwaardigheid wanneer men bedoelt dat er een inleiding geschreven is
– omdat het te veel werk is, doe ik het hier niet, want er zouden hele bladzijden moeten overgetikt worden om aan te tonen dat het denken en het argumenteren steevast in het vertaallabyrint verstrikt geraken en dat daardoor de auteurs door de vertaler belachelijk gemaakt worden
– de samenwerking tussen Nougé en Magritte : ‘Tijdens de daaropvolgende vijfentwintig jaar werkten ze voorbeeldig samen, zonder onverschilligheid of verzwakking.’ (193)
– Irène Hamoir ‘werd enorm veel gepubliceerd.’ (213)
– ‘Het principe van de maritale macht binnen het echtpaar […].’ (214) – binnen het huwelijk zou toch beter zijn
– ‘De integratie van de domesticering van de vrouw ‘ (215)
– ‘Een effect van de collage is het woord ‘collaboratrice’ [medewerkster] op de voorgrond […].’
– De titel van het artikel van Philippe Dewolf, ‘Onafgebroken aflossing’ bedoelt te zeggen dat de surrealistische traditie nog voortgezet wordt, al wordt dat in het artikel zelf tegengesproken want de surrealisten van de 1ste, de 2de en de 3de generatie zijn dood en is in het Frans « Relève sans relâche ». en al wordt dit in de catalogus niet vermeld, dit artikel is gebaseerd op een artikeltje uit Europe 912
– ‘Louis Scutenaire, die als een soort van beschermfiguur een diepgaande invloed uitoefende op de achtergrond.’ (239) – weer staat de zin verkeerd waardoor Nougé invloed op de achtergrond uitoefende, helaas wordt niet uitgelegd op welke achtergrond en waar die zich bevond
– ‘De militairen waren een uitgelezen doelwit, ze werden heftig aangevallen als ze zich omschoolden tot wapenhandelaars […] (240) – als men ‘militairen’ vervangt door ‘militaristen’ is de zin al gemakkelijker te begrijpen
– de ironie van de auteurs wordt door Wezenbeek niet begrepen en omdat ze geen Nederlands begrijpt, verkeerd omgezet : ‘een collage met mooie afmetingen ondertekend door Tom Gutt […].’ (242)
– ‘publicaties die vertrouwelijk maar toch heel noodzakelijk waren.’ (245)

Het gaat niet alleen om het Frans, want ook in de warrige tekst van Kurt De Boodt staan fouten die aantonen hoe slordig het redactionele werk gebeurd is – ik veronderstel dat De Boodt als Nederlandstalige dichter een Nederlandse tekst geschreven heeft en dat dit niet uit het Frans vertaald is :
– niet ‘André De Rider’ (62) maar André De Ridder
– niet ‘grote retrospectieven’ maar grote retrospectieve tentoonstellingen
– niet ‘Compostion en blanc et noir’, maar Composition en blanc et noir
– niet ‘Spaak schrijf’ (64) maar Spaak schrijft
– niet ‘leader of Brussels qurrealist group’ (65) maar wel leader of Brussels surrealist group’
– niet ‘Goupe Surréaliste International’ (66) maar Groupe Surréaliste International’

Het is altijd pijnlijk dat politici een ‘voorwoord’ (laten) schrijven in een catalogus, hier is dat des te erger omdat de oerconservatieve Hadja Lahbib, die ooit nog de kandidatuur van Brussel Culturele Hoofdstad heeft willen voorbereiden, (zoals overal in het land hebben de reactionaire religieuze krachten de cultuur én de culturele instellingen overgenomen), minister van Buitenlandse en andere zaken, het Belgisch surrealisme, dat vooral anti-establishment en anarchistisch was (het typerende van de Belgische surrealisten is vooral dat ze geen culturelen wilden zijn), met uitzondering van de stalinist Chavée, voorstelt als bevrijding, zij noemt haar boodschap ‘met de kracht van de verbeelding de wereld ten goede te veranderen’, en dat in haar korte tekst ook fouten staan, is niet te verwonderen :
– ‘niet alleen begiftigd met een berekende ratio’ (7), nee, de ratio is niet berekend
– ‘Ook in ons land vieren we mee.’ (7) – alleen is niet duidelijk in welke landen ook gevierd wordt
– ‘Met Histoire de ne pas rire brengt Bozar de surrealistische beweging in België nu in al haar facetten in kaart.’ – het woord nu staat verkeerd of de leestekens hadden in stelling gebracht moeten worden
– ‘[…] de revolutionaire kracht achter de subversie poëzie […].’ (7) – wat ‘subversieve’ poëzie zou moeten zijn en in de woorden van de minister klinkt dit alles wel zeer vals – het surrealisme is haar een zoete likstok geworden – als de vos de passie preekt, …
– ‘De surrealistische spirit biedt opnieuw stof […].’ (7) – het woord spirit wordt ongepast gebruikt.

 Als er nog enige ethiek in Bozar aanwezig zou zijn, zou de volledige oplage vernietigd moeten worden en de kopers van de Nederlandstalige catalogus hun geld teruggegeven én er zou een onderzoek gevoerd moeten worden naar de malversaties die dit wangedrocht mogelijk gemaakt hebben, deze onzin is ooit door ‘managers’ goedgekeurd en betaald, is er dan geen kwaliteitscontrole bij Bozar ? Nee.
Het geld van de maatschappij wordt verkwanseld. Wat de verantwoordelijkheid is van elke bestuurder van Bozar en hoe men dit in de toekomst zal vermijden zou een ‘actieplan’ kunnen zijn, misschien is dit beter dan een bom op Bozar te werpen.

‘Hoop is een vergissing’, schreef László Krasznahorkai in Herscht 07769. En dus zal de terreur verder geïnstitutionaliseerd worden, de rationaliteit verlaten, de intelligentie verraden. Er hoeven geen bommen op de instellingen geworpen te worden als de bommengooiers zich al in de instituten bevinden.

Beeld : René Magritte, Les voies et les moyens, 1948

zusters

Pour ma sœur aux grands yeux dont les jambes nourries
Au soupirail doré de la boulangerie
S’écartent, recevant dans toute sa chaleur,
Odeur du pain chéri, votre sombre douceur ;

Pour cette autre – qui vint de places plus honteuses
Secouer à son bras un voile d’eaux fumeuses
(Afin qu’il se reprenne à ce jeu méprisé)
Sur notre amour lui-même, ignorant et brisé ;

Pour cette autre – adorant une ombre délectable
Et le sel de ses jours éperdu sur le sable –
Plus pure que ses sœurs – plus inhumaine – hélas !
Pour les Parques chantons, nos fruits entre les bras.

– Mais qu’on enseigne aux Dieux le charme de la Vie,
Et laissez mourir seuls ceux qui ont cette envie.

Odilon-Jean Périer, « Indulgence des Parques », in : Notre mère la ville : poèmes 1921-1922, 1922