filmische boonbijen
door johan velter
Binnen het fonds van uitgeverij Huis Clos is een kleine Boon-bibliotheek gegroeid. In 1997 begonnen met het register op De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren van Jos Muyres, in 2012 de essays over Boon en de film (De geboorte van Boontje) en nu is er een boek en film van André Schreuders, Langs de Kapellekensbaan (2017), met een nawoord van Jos Muyres. En er is de kleine reeks Korte beentjes dat in een omgekeerde ironie toch grote dingen toont.
Het boek en de film (de dvd is bijgevoegd) gaan deze keer minder over Boon zelf en meer over het effect van het boek op een lezer, i.c. André Schreuders. Een dagboekachtig verslag over wat Schreuders fascineert in het boek De Kapellekensbaan en zijn gedachten over hoe dit te verfilmen. Zijn praktijk en zijn ideeën staan echter loodrecht tegenover elkaar. Enerzijds weet Schreuders dat Boon enkel en alleen in zijn boek te vinden is, anderzijds gaat hij op zoek naar een geografische Boon, naar de plekken die beschreven zijn, naar het huis waar Boon geboren is. Hij doet dit niet op een historiserende wijze maar toont Aalst en Erembodegem zoals ze nu zijn. Dit is schrijnend, tegelijk onjuist. Maar zie, alle bezwaren veegt Schreuders met zijn praktijk van tafel. Er is ook nog de etnografische valkuil. Als men als buitenstaander ergens gaat filmen dan krijgen individuen een bovenindividuele betekenis: een fietsende man staat voor de beweging van het leven en de dood die erop volgt. Een fietsende vrouw staat voor de zwier van het leven, een gekwetst been benadrukt dat maar. Spelende kinderen staan voor de zorgeloosheid van de jeugd, de kwakindernatuur, de sympathieke deugnieterij. Natuurbeelden de fragiliteit van het leven. Een film die het ‘echte leven’ toont, balanceert op de rand van belachelijk maken, zich verwonderen over de negertjes, de achterlijkheid en (vooral) het lelijke. Opvallend is dat de film het hedendaagse België toont, maar er geen enkele computer, smartphone en nauwelijks een auto te zien is. Wel is een elektriciteitsdraad gefilmd: ‘ze hebben toch al elektriek’. Een vervelende stoorzender is het dialect van de filmmaker die zijn eigen bedenkingen en dagboekfragmenten voorleest, het Limburgs is soms nauwelijks te begrijpen en johan janssens als ‘jowan janssens’ horen uitspreken, is wat het is: een verkeerde, storende uitspraak. Buiten dat dialect, de fragmenten van Boon worden door een neutrale Nederlandse stem voorgelezen en dit bewijst dat Boon meer is dan een regionalist, dat hem beperken tot een lap grond hem onrecht aandoen is. Schreuders overwint veel beperkingen van ‘het genre’ en toch blijft er iets van hangen (van de vooroordelen) en toch is het eindoordeel positiever. En misschien komt dit wel omdat de eerlijkheid van de filmer zelf centraal staat, omdat hij op een sympathieke manier over het boek ‘schrijft’ zonder in betweterigheid te vervallen, omdat hij zich naast Louis Paul Boon zet en tracht te kijken zoals deze het deed. Niet over de schrijver, met de schrijver.
Er is veel miserabilistische esthetiek te zien, wat is dat voor een land, vraagt een kijker zich af. De lelijkheid, de morsigheid, de marginaliteit, wat heeft Boon met carnaval te zien?
(Maar vooral: als het tweeluik van Boon volgens zowel Schreuders als Muyres, een bespiegeling is over kunst – waarom zien we in deze film dan geen intellectuelen, geen mensen die met elkaar praten over intelligente zaken, die discussiëren en leven?) Schreuders noemt zijn film een essay. Aandoenlijk is de eerste keer dat je zijn exemplaar van De Kapellekensbaan ziet: de editie met die lelijke prent van Wout Muller (de standaardeditie met een omslagtekening van Sieb Posthuma is al even smakeloos). De bladen zitten los, de rug is gebroken, aantekeningen op de pagina’s, beduimeld en geplooid, een geleefd boek. De filmer gaat terug naar een jaar in zijn jeugd toen hij het boek ontdekte en hem hielp in het leven. De film is gelaagd. Zoals Boon een boek schreef over het schrijven van een boek, zo maakt Schreuders ook een film over de film: de twijfels, de onzekerheden, de verkeerde wegen, de doodlopende inzichten komen allemaal samen. Ook daardoor staat deze film naast het oeuvre van Boon: hij gaat op een gelijkwaardige manier een dialoog aan.
Een interessante observatie van André Schreuders gaat over het lezen zelf. In tegenstelling tot veel boeken, (helaas heden ten dage bijna allemaal), heeft de lezer van Boon de neiging stil te staan bij wat hij leest. De plot is onbelangrijk, ook wat de personages op de volgende bladzijden zullen zeggen laat de lezer op dat moment koud: wat hij wil, is lezen en herlezen. Het gelezene moet doordringen, insijpelen, druppel voor druppel begrepen worden. De zinnen.gedachten van Boon zijn zo complex dat ze niet onmiddellijk begrepen worden, ja, de woorden zijn te begrijpen, ook de zin is verstaanbaar maar de betekenis, de inhoud, de idee is dat al veel minder en bovendien openen die zinnen werelden op zichzelf: men begint zelf te wandelen, te stappen, te snelwandelen, te rennen. In die stilstand.
Er zijn de natuurbeelden te zien, die Boon in zijn werk gebruikt, toen al de terechte vlucht uit de stad, nu nog veel urgenter dan toen – hoe meer mobiliteitsplannen, hoe meer vuile lucht, agressiviteit en lawaai. De mens is een rietstengel, een pluisje in de lucht, er is soms ook wel meligheid in dat oeuvre. In de film komen bloemen, planten, insecten en bijen voor. Als je 1 plant met dat werk associeert dan wel de brem (die wordt in de film niet getoond). Waarvoor staat dit alles symbool? De ongereptheid, de natuurstaat, de onschuld – de romantische zijde van Boon. Maar ook als metafoor voor het menselijke leven: een zucht. Nog: de onverstoorbaarheid van de wereld voor het leed, de afzonderlijke werelden. Vooral: het kleine kostbare ogenblik. Je ziet een bij en weg is die. De brem staat in bloei en een regenbui vernietigt het tere geel. De natuurbeelden als meditatie, stilstandmomenten, Andachtsbilder.
Net zoals André Schreuders beweert Jos Muyres in zijn nawoord dat het tweeluik niet over Ondine(ke) gaat maar over het schrijven zelf. Dat Boon in de ondertitel van zijn werken expliciet ondine op de eerste plaats zet, is uiteraard een fout van Louis Paul Boon. Ook Muyres zelf begrijpt niet waarom Boon dat gedaan heeft en niet zíjn theorie gevolgd heeft. Wat is me dat, een schrijver die zijn gang gaat en niet doet wat het perfessorale van hem verwacht heeft. De bewering van Muyres dat De Kapellekensbaan populairder is dan Mieke Maaike’s obscene jeugd moet ik helaas tegenspreken. Muyres wil ook niet van twee boeken spreken (De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren), volgens Muyres (en Schreuders) gaat het over 1 boek. Dat Schreuders alleen maar uit De Kapellekensbaan citeert is in dat licht een raar feit, dat een tweeluik uit 2 boeken bestaat, niet eens een eigenaardig. Dat Muyres als zogenaamde Boon-specialist spreekt over ‘een rijk industrieel verleden’, toont dat hij eerder een Woeste-aanhanger is. Dat Muyres’ laatste zinnen (‘De sloopmachines vernietigen niet alleen, maar maken ook de weg vrij voor iets nieuws. Op deze wijze heeft Schreuders ook Boons thema van de eeuwige voortgang der dingen treffend verbeeld.’) anti-booniaans zijn, spreekt voor zichzelf, Boon was geen aanhanger van de vooruitgang, had schrik, als een luddist, voor de techniek (‘de robots’) en zag in elk groot woord de leugen.
Met dit boekje (wat een prachtige vormgeving, alweer, ook de ‘open rug’ is dit keer functioneel, maar helaas weer een slechte redactie: in het Nederlands worden woorden gesplitst tussen twee medeklinkers, Middas Dekkers moet nog geboren worden, Midas Dekkers is een schrijver, er zijn hinderlijke herhalingen als ‘maar je weet niet meer weet waar je naar …’) toont Huis Clos een vervolg op het eerder uitgegeven De geboorte van Boontje, waar het belang van de film voor Boon werd aangeduid. Schreuders voegt daar filmische observaties aan toe waardoor de argumentatie sterker en intelligenter wordt. De richtlijn, ‘vergeet de plot’, past hij ook zelf toe. Wat is de conclusie van de film? De film.