het ik en de wereld

door johan velter

Op La vie des idées is een interview met Jerrold Seigel verschenen. Onderwerp: de dood van het subject. Wat dus niet zo is. Seigel pleit ervoor om het subject niet als een enkelvoudigheid maar als een meervoud te zien. Hij verzet zich tegen het simplisme van de hedendaagse filosofie. Hij verdedigt een activistische levenshouding: de mens is een project waaraan gewerkt moet worden. Hiermee is hij een opposant van de Franse filosofie sedert Foucault die stelt dat de mens onderdrukt wordt door instituties, door hem opgelegde vormen van denken en handelen. Het simpele romantische geloof dus.

Deze manier van denken is zelf onderdrukkend omdat het stelt dat de menselijke samenleving per definitie beknottend is. Elk cultuurproduct is een product van slavernij. Het ‘zelf’ bij Foucault is tegelijkertijd gedomineerd door onderdrukking van buiten het zelf én vanuit zichzelf een vorm van alles verslindende vrijheid. Bij Derrida hebben we de onmogelijkheid van een discursieve rede –wat de onmogelijkheid van de taal betekent. (Met het middel (taal) wordt het middel (taal) ontkend.)

Seigel zegt dat de moderne discussie over de technologische dominantie over de natuur ligt in een verkeerde visie op Descartes. Men gaat er van uit dat met het ‘cogito ergo sum’ de scheiding tussen het subject en de werkelijkheid buiten het subject een feit werd. Hij argumenteert dat dit voor Descartes ‘slechts’ een werkwijze was. In plaats van te werken vanuit de natuur (en in zijn geval het heelal) draaide hij de redenering om en wilde hij het denken grondvesten vanuit het ik. Het bewustzijn betekende bij Descartes niet dat er een scheiding tussen het ik en de natuur tot stand kwam.

Vanuit dit besef kwam hij tot de idee van de meervoudige subjecten. De eendimensionele visies reduceren de mens ofwel tot het bewustzijn ofwel tot externe verhoudingen. Bij Seigel is het subject opgebouwd uit reflectievermogen, sociale en culturele relaties en het eigen lichaam. Op deze manier verzoent hij een vorm van determinisme met een gevoel van vrijheid, van autonomie bij het subject zelf.

Een verschillende visie op de mens heeft gevolgen voor de sociale actie. In Groot-Brittannië gebeurde in de achttiende eeuw sociale actie meer buiten de staat dan in Frankrijk of Duitsland. Omdat de mensvisie daar gebaseerd is op het inzicht dat de mens vrij is en door sociale actie zichzelf kan verbeteren. Dit is het resultaat van het werk van filosofen als David Hume en Adam Smith. In Frankrijk werd de staat als autoritair en corrupt ervaren en pleitten de filosofen ervoor om zich terug te trekken, om zich niet te laten beïnvloeden door externe machten.

In de negentiende eeuw werd de staat echter gezien als een mogelijkheid om morele waarden te verspreiden, om sociale groepen een eenheid te geven. De staat was een opvoedingsmachine. Deze twee tendensen (de visie op de staat als corrupt en als opvoeder) kwamen samen in de filosofie van de twintigste eeuw en bevestigden elkaar: de staat onderdrukt. Vandaar:‘le culte du moi’.

Toch wordt het ik bepaald door externe krachten,sociologische mechanismen, stom toeval. De aandacht voor het ik is Westers. Daardoor denkt de Westerling dat hij te weinig vrijheid heeft, dat externe krachten hem onderdrukken. Van de weeromstuit denkt hij dat primitieve mensen meer vrijheid ervaren –de herder in de wei. Dit is uiteraard vals. Het is de aandacht en de zorg voor het ik die de visie op de wereld verdraaien. Het ik is een constructie en determineert dus. Maar zonder constructie of determinatie bestaat geen ik. Daarmee moeten we het doen.